Litterarische fantasien en kritieken. Deel 4
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
IAnthony Lumpkin Esquire is de naam van een jongen hoofdpersoon in het blijspel van Oliver Goldsmith She stoops to conquer or The mistakes of a night, hetwelk men in Holland gekozen heeft om te dienen als eerste aflevering eener nieuwe uitgaaf Meesterstukken van het Buitenlandsch Tooneel. Als vertaler van dit proefnommer wordt genoemd de heer Lindo, en in den loop van April 1871 is het stuk eens of meermalen vertoond in den haagschen schouwburg. Goldsmith's roem als schrijver van the Vicar of Wakefield, als dichter van the Hermit, van the Deserted Village, heeft de herinnering zijner bijdragen voor het engelsch tooneel zoo overschaduwd, men schier verwonderd staat dat hem eensklaps aan de spits der klassieke dramaturgen van het buitenland te zien verschijnen. Toch is zijne vermaardheid als blijspelschrijver geen onregtmatig verkregen eigendom. Hoe zwak van zamenstelling een stuk als She stoops to conquer zij, er komen karakters in voor, gelijk alleen een auteur van Goldsmith's rang ze teekenen kon; en wie, om bij dit ééne beeld te blijven, wie Tony Lumpkin schiep, kan ook na honderd jaren aan menig volgeling in de | |
[pagina 13]
| |
kunst nog onderrigt geven. Maar op welke voorwaarden, en binnen welke grenzen? Die Tony, een volwassen knaap, bijna meerderjarig, stiefzoon van een engelsch landjonker der vorige eeuw, is de meesterlijk geschetste type van een bedorven kind. Zijn nichtje, Constance Neville, verklaart hem voor in den grond der zaak goedhartig; en dit is hij ook, maar niet voor zijne moeder. Deze, die hem van kind af vertroeteld en voorgetrokken, hem in alles toegegeven, in niets tegengegaan, voor geenerlei betrekking voorbereid, hem in den grond verknutseld heeft, is het voorname mikpunt zijner onhebbelijke plagerijen; en als zij hem verwijt haar voor zijn speelbal aan te zien, antwoordt hij met een ruw tusschenwerpsel: ‘Het heele dorp getuigt dat je mij bedorven hebt, moeder; welnu, pluk er dan ook de vruchten van!’ Een lievelingsdenkbeeld der moeder, vroeger mistress Lumpkin, thans en sedert twintig jaren mistress Hardcastle, is dat haar Anthony, haar eenige zoon en voorkind, de ouderlooze Constance Neville huwen zal, eene pupil van haar overleden eersten man. Zoodra Anthony meerderjarig wordt, - en hij is het eigenlijk reeds, zonder het te weten, - zal hij £ 1500 's jaars kunnen verteren. Ofschoon dit voor een aanstaand Squire, die meest van jagen, drinken, en boeredeernen houdt, een aardig fortuin is, vormen Constance's juweelen in de schatting van mistress Hardcastle een niet verwerpelijken bijslag. Met allerlei plompe moederlijke listen zoekt zij van die twee een paar te maken. In tegenwoordigheid van vreemden laat zij de jongelieden rug aan rug gaan staan, ten bewijze dat hunne gestalten goed bij elkander komen. Maar Tony, die aan geen trouwen denkt; die Constance reeds hierom niet tot vrouw zou willen hebben, omdat zij hem door zijne moeder opgedrongen wordt; de onhandelbare Tony bonst met zijn achterhoofd tegen dat van het meisje, en stoot haar schier het kapsel af. Helaas, niet slechts neemt het klein en lieftalig ding die ongemanierdheid niet kwalijk, maar zij, die in het geheim haar hart geschonken heeft aan den jongen Hastings uit Londen, spant onder de oogen der moeder met Tony zamen, om haar in den waan te brengen | |
[pagina 14]
| |
dat Tony haar uitverkorene is. Zoo wordt de niet verachtelijke, maar dwaze en zwakke vrouw in alle rigtingen om den tuin geleid. Eene uitmuntende bijdrage tot de kennis van Tony's karakter is, nadat zijne moeder hem schreijend en scheldend verlaten heeft, zijn onderhoud met Hastings: tony. Maak je om harentwil niet ongerust, Hastings. Laat haar schreijen. Dat doet ze voor haar pleizier. Zij en mijn zuster Kate hebben laatst een uur lang met elkander zitten schreijen over een boek; en hoe meer tranen het boek haar deed storten, beweerden zij, hoe mooijer zij het vonden. Bij een bedorven kind denkt men meestal onwillekeurig aan iets verwijfds, iets weeks en ziekelijks. Goldsmith daarentegen | |
[pagina 15]
| |
heeft van Anthony Lumpkin een halven wilde gemaakt. Al poogt zijne moeder hem voor een borstlijder te doen doorgaan, alles aan den knaap is forsch en woest. Hij bemint grove gesprekken, houdt van grove aardigheden, en heeft in alles een groven smaak. Zelfs zou menigeen, die de romans van Fielding niet gelezen heeft, het ongeloofelijk willen noemen dat zulk een fijnbewerktuigd talent als dat van Goldsmith voor de schildering van al dat plompe niet teruggedeinsd is. Doch niet slechts de eerste, ook de tweede helft der 18de eeuw heeft aan gene zijde van het Kanaal eene ruwheid van zeden aanschouwd, welke het preutsche Engeland van den tegenwoordigen tijd vruchteloos aan de vergetelheid zoekt prijs te geven. Mij zou het niet verwonderen, zoo Goldsmith zich zelfs niet bewust geweest was van hetgeen hij, Anthony Lumpkin teekenend, eigenlijk deed Ga naar voetnoot1. Van al de karakters in She stoops to conquer doet dat van Anthony het meest aan eene teekening naar het leven denken. | |
[pagina 16]
| |
Anthony Lumpkin kan, als zedelijk wezen beschouwd, voor weinig meer dan een beweegbaren biefstuk gelden; maar het saprijk stuk vleesch is met zoo gulle hand uit de massa gesneden, dat de kunstenaar, zou men zeggen, dergelijke exemplaren werkelijk slechts voor het snijden moet gehad hebben. Wij hoorden Tony zijne eigen binnenborst schilderen; thans vernemen wij uit den mond zijns stiefvaders, Hardcastle, als deze zich met zijne echtgenoot onderhoudt, dat Tony in het gesprek met Hastings zichzelf inderdaad niet belasterd heeft: Mr. Hardcastle. Je hebt dien knaap een fraaije opvoeding gegeven. | |
[pagina 17]
| |
IIDe overlevering wil dat, toen omstreeks het einde der eerste voorstelling van She stoops to conquer het publiek aanstalten maakte te gaan fluiten, de auteur daarover in het geheel niet gesticht was. Het gold eene uiterst onwaarschijnlijke situatie in het vijfde en laatste bedrijf; zoo onwaarschijnlijk, inderdaad, dat de toeschouwers reden hadden zich af te vragen of de schrijver hen bijgeval wilde beetnemen; en welk regtgeaard schouwburg-publiek heeft niet een te goeden dunk van zijne eigen schranderheid, om zwijgend zich zoo iets te laten aanleunen? ‘Houd u kalm, heer Doctor,’ zeide de direkteur Colman tot Goldsmith, ‘en maak u thans niet voor een voetzoeker vervaard; wij hebben den geheelen avond op een vat buskruid gezeten.’ Zoo moet het geweest zijn. Zamengesteld met behulp eener vrolijke herinnering uit zijne eigen jeugd, toen hij als zestienjarig jongeling en reiziger, voor het eerst van zijn leven met een guinea op zak, vol koddigen overmoed zijn intrek nam in de aanzienlijkste partikuliere woning eener iersche provinciestad en, meenend zich in een logement te bevinden, zich door den heer des huizes bedienen liet als een prins, - heeft Goldsmith's blijspel van dertig jaren later geenszins gehouden wat die prettige opzet beloofde. Eene vergissing als die, waarin Goldsmith zelf weleer de hoofdrol vervulde, is aardig wanneer de knaap een knaap is en Goldsmith heet; zij is het vooral wanneer de denkbeeldige waard, gelijk in de werkelijkheid het geval is geweest, het misverstand bemerkt en er zich en de zijnen mede vermaakt. Nog op dit oogenblik ziet men in gedachten met welgevallen den baard- en zorgeloozen Oliver de hoofdstraat van Ardagh inrijden. Hij brengt zijn paard van den draf in den stap, en verzoekt een voorbijganger hem ‘het beste huis der plaats’ te willen wijzen. De toegesprokene, ziende met welk jong vleesch hij te doen heeft, duidt hem met onvertrokken gelaat de woning van den rijksten burger aan, en Oliver stijgt, met het goed vertrouwen der onervaren- | |
[pagina 18]
| |
heid, voor de deur der gewaande herberg af. Een bediende krijgt last behoorlijk zorg te dragen voor zijn viervoet. Hij treedt het voorvertrek binnen dat hij voor eene gelagkamer aanziet, gaat voor het open haardvuur zitten, en vraagt wat hij al zoo voor zijn avondeten bekomen kan. De heer des huizes amuseert zich met 's jongelings dwaling. Als Oliver zich noemt, dan komt het uit dat zijn vader en de geïmproviseerde logementhouder oude kennissen zijn. Oliver doet zich goed voor, verloochent zijn aangeboren humor niet, en vindt zoo veel smaak in het onderhoud, dat, als het avondeten zal worden opgedragen, hij niet slechts den waard zijner vinding, maar ook diens echtgenoot en dochter uitnoodigt met hem aan te zitten. De dames hebben moeite zich goed te houden als Oliver in zijne opgeruimdheid eene fijne flesch doet aanrukken; doch de illusie blijft zijnerzijds onverbroken, en met den meesten ernst doen beiden hem bescheid. Nog bij het wederzijdsch goeden nacht wenschen duurde de waan van den geblinddoekte voort, en toen men hem zijne kamer wees, bestelde hij voor zijn ontbijt van den volgenden ochtend ‘warme broodjes.’ Doch bouw nu eens, als gij met volwassen personen en met een ingewijd publiek te doen hebt, op den grondslag van zulk eene vergissing een blijspel in vijf bedrijven! Van de hollandsche vertaling ken ik alleen den titel en de naamlijst der personen. Uit laatstgenoemde zie ik dat Dr. Lindo van Tony Lumpkin Toontje Lompman gemaakt heeft. Die verduitsching bevordert het inzigt in den door Goldsmith geschetsten type niet. Evenmin helpt de hollandsche titel: Wie niet sterk is, moet slim zijn, den lezer op den goeden weg. De engelsche is ontleend aan het karakter eener vrouwelijke hoofdpersoon, miss Kate Hardcastle, die, bemerkend dat een gast haars vaders zijne woning voor een logement en haar voor een buffetmeisje houdt, zich voorstelt in die nederige rol den bezoeker eene hulde te ontwringen, welke zijne bedeesdheid hem verhindert haar aan te bieden als dochter des huizes. Elk gevoelt dat op den bodem dier meisjesziel eene geheel andere tegenstelling ligt dan die van slim zijn, omdat men niet sterk is. Miss Kate triomfeerde door te bukken, won door te wijken, rees door te dalen, maar deed dit alles met | |
[pagina 19]
| |
eene zelfbewustheid welke de gedachte aan zwakheid volstrekt uitsluit. Wilde men zich eene aanmerking op de jonkvrouw veroorloven, zij zou moeten luiden dat miss Kate's middel om zich van eene blijvende plaats in het hart van den schuchteren Marlowe te verzekeren, te zeer op een tour de force gelijkt om geheel en al jonkvrouwelijk te kunnen heeten. Aan den anderen kant zou het niet veel gebaat hebben, al was de bedoeling van den engelschen titel nog zoo gelukkig in het hollandsch weergegeven. She stoops to conquer is en blijft een weefsel van onwaarschijnlijkheden, niet bovenal verwerpelijk omdat zij onwaarschijnlijk, maar omdat zij kinderachtig zijn. Dit laatste duldt de schouwburg niet, hij die in het toelaten van het eerste de vrijgevigheid zelve is. Door des schrijvers heerschappij over de taal, niet minder dan door de vaste hand waarmede het beeld van sommige personen omgetrokken is, biedt Goldsmith's blijspel ook nu nog eene belangwekkende lektuur aan. Voor de kennis des tijds en des lands is het eene kostelijke bijdrage. Eene hollandsche vertaling met inleiding en aanteekeningen, - dezen grammatikaal, gene historisch, - zou ons, oningewijden of bijna vreemdelingen in de engelsche litteratuur der 18de eeuw, een goed eind verder kunnen brengen. Voor de herleving van het hollandsch tooneel daarentegen heeft men van het overbrengen van dergelijke stukken redelijkerwijze geen regtstreeksche vruchten te verwachten. Nog het best van al zou She stoops to conquer als kamerspel kunnen slagen, zoo aan de vertooning intra muros, door een uitgelezen kring van heeren en dames, eene grondige voordragt over den auteur en het tijdvak voorafging. Echter zou het zelfs dan te bezien staan of Tony Lumpkin, de ware hoofdpersoon en het fraaist geteekend karakter van het geheele stuk, genade vond. Elke tijd heeft niet slechts zijne eigen zeden, maar ook zijne eigen vrijbrieven. Het hedendaagsch tooneel verdraagt zekere mate van dubbelzinnigheid. Het behoort tot de zeldzaamheden dat iets van dien aard, hoe plat ook in den grond der zaak, aan de nederlandsche grenzen afgewezen wordt. Daarentegen schuwt ons tooneel de kruditeit, die van het engelsche der 18de eeuw schering en inslag was. Eene onderneming als de | |
[pagina 20]
| |
uitgaaf der Meesterstukken van het Buitenlandsch Tooneel kan dienstig zijn om de herinnering te verlevendigen van genotrijke avonden, weleer door onze grootouders of overgrootouders in den schouwburg doorgebragt: de schouwburgbezoeker van den tegenwoordigen tijd wordt er niet door gebaat. Bovendien is uitbesteding, waar het op vertalen van buitenlandsche klassieken aankomt, het geschiktste middel niet om degelijk werk te bekomen. Om thans alleen Goldsmith te noemen, - een hollandsch boek over hem, doortrokken van den geest zijner werken en door eene vriendelijke hand zamengesteld, zou een beter gedenkteeken te zijner eer en nuttiger voor het publiek in Nederland zijn, dan een uit den hoop gegrepen en vertaald blijspel, welks hoofdverdienste toch eigenlijk hierop nederkomt, dat het, onder een kwalijk gekozen titel, de uitnemende schildering van een voor den hedendaagschen smaak, zal ik zeggen te gezonden of te raauwen type geeft.
Julij 1871.
De voortreffelijke monografie van John Forster, Life and Times of Oliver Goldsmith, is opgenomen in Tauchnitz' Collection of British Authors. |
|