dré, ten einde van zijne
tegenwoordigheid zoo lang en van zoo nabij mogelijk te genieten.
Hij had dien middag op Belvedere gegeten, was daarna in het logement zijn valies
gaan pakken, en stond nu, naast Emma, voor het opengeslagen venster derzelfde
bovenvoorkamer, waar hij haar voor het eerst van zijne liefde gesproken had.
Alles in het vertrek had sedert dien winter-avond hetzelfde voorkomen behouden;
zelfs de vooruitspringende haard stond nog op zijne plaats, en indien er geene
muggen gedanst hadden om de lamp, zou men in den waan hebben kunnen verkeeren,
dat ook in het saizoen geene verandering gekomen was. Doch in plaats dat de
oostenwind door de kale takken der boomen gierde, of de Maartsche sneeuw zich
stapelde op het afdak der verandah, stroomden nu, tegelijk met de zoele
avondlucht, de uit den tuin opstijgende geuren der bloembedden naar binnen.
André, die naauwlijks meer een half uur te verliezen had, hield den linkerarm om
Emma's middel geslagen; zij liet haren regter op zijnen schouder rusten en
leunde met het hoofd aan zijne borst. Zonder hare gestalte te overschaduwen,
maakte de zijne, wanneer men hen aldus nevens elkander zag staan, den indruk een
steun voor haar te zijn.
Zij zag op naar de rijzende maan en wees hem eene