| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Den volgenden ochtend was alles op Belvedere bij tijds in de weer. Van
André-alleen bespeurde men niets. In groot pontifikaal had hij zich voor dag en
dauw naar de stad laten brengen, waar zijne direkteuren en zijne kommissarissen,
insgelijks in plegtgewaad, van regts en links bijeen zouden komen. De receptie
had plaats op het stadhuis. Van daar begaf men zich in statigen optogt naar het
stationsgebouw, waar de met groen en vlaggen versierde feesttrein gereed stond.
Het was overheerlijk weder; en toen omstreeks tien ure in den ochtend het
tentwagentje voorkwam om de familie van Belvedere naar de plaats harer | |
| |
bestemming te brengen, zou de menschenhaat in persoon den lust bij
zich hebben voelen ontwaken om van de partij te zijn. Dorp en omtrek waren op de
been, en alles stroomde, den grindweg langs, naar de rivier. Boerinnen en
boeren, tuinlieden en arbeiders hadden om strijd hunne zondagsche pakjes voor
den dag gehaald, en zagen er de eenen al helderder en vrolijker uit dan de
anderen. De hollandsche landlieden missen in hun voorkomen dat schilderachtige
waarmede men - in het Napolitaansche door den aanblik der lazzaroni, meent gij?
- neen, maar om een minder heterogeen voorbeeld te noemen, in Zwabenland door
dien der Steinlacherinnen of door de mannen van het Hohenzollernsche verrast
wordt. De vrouwen, bij ons op het land, dragen geene kleederen van kostbare
stof, erfstukken van een vroeger geslacht, maar moderne weefsels, afkomstig uit
hedendaagsche winkels; de mannen hebben jassen en rokken aan, die in snede niet
noemenswaardig verschillen van het kostuum der handwerkslieden onder de
stedelingen. Zelfs is er iets wanstaltigs in de bij hen en bij haar niet zelden
voorkomende vermenging van voorvaderlijk en nieuwerwetsch. Wie kan zonder
meesmuilen eene boerin aanschouwen, op wier hoofd eene superpositie heeft plaats
gehad van valsch haar, gouden oorijzers, eene kanten muts met afhangenden kap,
| |
| |
en een strooijen hoedje met breede linten naar op drie na de
laatste mode? Wie gruwt niet eenigzins, wanneer hij voor zich uit op den weg, te
midden van het bekoorlijk landschap, terwijl de zon de weiden en akkers
bestraalt of door de takken of bladeren van hoog en laag geboomte speelt, een
suivez-moi ziet nederdalen op de
waggelende rotonditeit eener verknipte crinoline, en de wetenschap met zich
omdraagt dat de aldus toegestelde dochter Eva's niemand anders is als de vrouw
van Gerrit, den zetbaas op de hoeve van mijnheer X? Doch ook de welvaart en de
welgedaanheid hebben hare bekoring, en er zijn oogenblikken waarin men evenveel
gevoelt voor eene vaderlandsche tolgaardersvrouw met eene ongekreukte
zwartzijden mantille over een japon van pimpelpaarsch orleans, als voor dat puik
der schaapherders in zuidelijker streken, van tusschen wiens ongekamde haren een
paar gitzwarte oogen u tegenvonkelen, en door de gaten van wiens nonchalant
gedrapeerde mantel de trotsche overtuiging heenschijnt: ‘Ook een artiste, met uw
verlof!’
De schaar van feestelijk uitgedoste voetgangers, door wier digten drom het
tentwagentje zich eenen weg moest banen, kon en zou niet toegelaten worden op de
tribune, in de onmiddelijke nabijheid der brug, waar voor den heer Visscher en
de zijnen vier | |
| |
van de beste plaatsen waren opengehouden. De tribune,
- een geïmproviseerde tempel van schragen en planken, overschaduwd door een dak
van zeildoek, van welks top eene groote driekleur vrolijk in het zonlicht
wapperde, terwijl de spitsen der stijlen met bonte wapenborden en veelkleurige
vaantjes prijkten, - was dus geplaatst dat men regts en links, top op den
versten afstand, de schijnbaar zich vernaauwende rails met het oog volgen kon,
en voor en achter, waar de bogen der reusachtige brug de rivier overspanden, den
vrijen blik had op het water. Daar krielde het van tjalken en sloepen, van
boeijers en jollen en gieken, de eenen vastgesjord aan den wal, de anderen in
het midden der rivier voor anker liggend, de meesten op geringen afstand der
brug aan de stevige ducdalven bevestigd, die's winters, wanneer de ijsgang kwam,
ernstiger proeven van hunne weerstandbiedende kracht zouden moeten leveren dan
die, waarmede zij nu volstaan konden. Door het stedelijk bestuur waren twee
groote met balken en planken aaneenverbonden aken afgevaardigd, te zamen een
vlot vormend, tusschen welks omtuining van sparrenloof de eene of andere Polyhymnia een onmogelijk programma uitvoerde: ouvertures
en symfonien, afgewisseld door volksliederen en verlevendigd door potpourri's
waarin men al de populairste cavatines uit vijf-en-twintig | |
| |
verschillende opera's krijgertje hoorde spelen. De stemming der gezelschappen
in de grooter en kleiner vaartuigen was au diapason van het
programma: een weinig luidruchtig, niet zeer klassiek, maar opgeruimd en
welmeenend. Zij kortten zich den tijd met te kijken naar een jong heer in een
wit linnen jasje en pantalon, die de kunst vertoonde van op waterschoenen te
loopen en elk oogenblik in gevaar verkeerde, een nat pak te zullen halen. Toen
hij werkelijk zijn evenwigt verloor en voor eene wijl kopje onder maakte, ging
er een kreet van ontsteltenis op, doch zoodra hij eene minuut later weder op
zijne lange houten schoenen stond en met vernieuwden ijver druipend aan het
pagaaijen sloeg, viel hem een algemeen handgeklap ten deel.
Wachten maakt hongerig en vooral dorstig; en toen het uur waarop de feesttrein
zou aankomen uit de stad en in volle vaart de brug zou oversnorren, reeds zoo
goed als verstreken was en nog niets kwam opdagen, zag men spijskorfjes voor den
dag halen, en werden er broodjes met vleesch gegeten en glazen rijnschen wijn
met spuitwater gedronken door honderden van menschen, die anders op dit uur
rustig aan hunne bezigheden zaten en een diepen afkeer van overdaad en van
uithuizigheid professeerden. De zonnestralen dansten op het water; ruischend
schuurde de frissche stroom | |
| |
langs de boorden der schepen en
scheepjes; vrolijk klonk daarboven uit het schateren der trompetten; het
menschdom graasde. Moest men iedere week van het jaar zulk eene vertooning
bijwonen, men zou er spoedig genoeg van krijgen; doch voor een keer was het regt
amusant en volkomen nationaal.
Daar krijschte in de verte een schel en welbekend gefluit. Tallooze malen had in
de laatste maanden diezelfde gil, wanneer een werktrein kwam aanstoomen, die
zand, of steenen, of ijzer aan- of verder bragt, de Duinendaalsche echo's wakker
gemaakt en was hij door de oevers der rivier weerkaatst. Ieder kende dat sein:
de genoodigden op de tribune, de opeengedrongen schare aan weerszijde van het
water, de spelevarenden in hunne booten. Toch voer door aller leden een
elektrieke schok, als bij het naderen van een Vorst wiens aangezigt zijn volk
voor het eerst aanschouwen zal. Duizend hoofden wendden zich eensklaps om;
duizend oogen staarden in dezelfde rigting; de muziek zweeg; men hoorde geen
ander geluid als dat van den ratelenden trein, die snel en statig zijnen weg
vervolgde. Op korten afstand voor de brug klonk een tweede sein, scheller en
aanhoudender dan het eerste; de wachters stonden roerloos op hunnen post, met de
hand aan de kruk; de storm schoot aan; nog één slag der zwoegende machine en de
grens | |
| |
zou overschreden zijn. Daar hield de Koning zijnen intogt! Een
fanfare, wuivende mutsen en doeken, een daverend hoera uit duizend keelen, - en
voorbij was de feesttrein.
André had dit goede, dat hij deugdelijk werk verrigtte, zonder zich illusien te
maken omtrent zijne eigen belangrijkheid. Hij was geen engel, maar ook niet een
dier jonge mannen, die hun handwerk voor eene zending, of hunne broodwinning
voor eene providentiële roeping aanzien. Zonder valsche nederigheid (zijne
gebreken lagen elders) had hij Emma beduid, dat men geen genie behoefde te zijn
om een tunnel te graven of een viaduc te bouwen; dat ook de moeijelijkste
ondernemingen van dien aard, in den tegenwoordigen tijd, eenvoudig nederkwamen
op eene geldkwestie, en het voor hem en zijne toekomst veeleer de vraag was of
hij zijne meerderen niet misleidde en zich door zijne minderen niet liet
omkoopen, dan of hij de geheimen der natuur doorzocht en een sleutel op tot nog
toe onopgeloste raadselen ontdekt had. Hij was gewoon geraakt aan de wetenschap,
dat hij even als een daglooner, die onopgemerkt zijne taak verrigt, of een
koopman, die van zijn kantoor naar de beurs en van de beurs naar huis gaat, of
een kunstenaar, die zich opsluit in zijne binnenkamer en den dichter aflegt om
handwerksman | |
| |
te zijn, zich iederen ochtend op een bepaalden tijd
naar zijn werk begaf en op een bepaalden tijd iederen middag of avond huiswaarts
keerde. De denkbeelden van haren vader, die niet geloofde aan talent zonder
studie, en burgerlijke hoedanigheden als den grondslag van iederen
welgevestigden roem beschouwde, hadden Emma van lieverlede er toe gebragt in
haren bruidegom niet meer te zien dan iemand, die volkomen berekend was voor
zijn vak, en die het corps, waartoe hij behoorde, eer aandeed. Doch toen zij hem
dien ochtend zag aansnellen, met eigen hand de lokomotief besturend die in haar
gevolg zoo vele beloften voor de toekomst eener geheele landstreek voerde; en
meer nog, toen zij den trein stampend en dreunend hoorde henenratelen over de
brug wier steenen pijlers en metalen bovenbouw de eeuwen schenen uit te dagen,
was zij trotsch op haren bruidegom en schitterde in haar oog een traan van
aandoening.
Geen menschenwerk is grootsch zoolang het onvoltooid, of althans niet ver genoeg
afgewerkt is om zich eene voorstelling te kunnen vormen van het geheel. In geene
geboorte is iets verhevens, en hoe men den arbeid ook idealisere, hij is en
blijft poorterlijk. In de mokerslagen van den bankwerker, die ijzeren bouten
drilt in den stoomketel eener lokomo- | |
| |
tief, is geen zweem van
poëzie; ook niet in het obscœne lied van den heibaas, wiens polderjongens op de
maat het blok doen nederbonzen op den schedel eener puntige juffer; ook niet in
de bevelen van den ingenieur, die, met modderlaarzen aan, heen en weder loopt
van den oever naar de keet, of zich in een schuitje, terwijl de wind met de
panden van zijn halfsleetsch zomerjasje speelt, van den eenen kistdam naar den
anderen laat roeijen. Doch laat de vrucht der inspanning van zoo vele hoofden en
handen; der vindingrijkheid van geslacht aan geslacht; der eeuwenheugende
worsteling van mensch en natuur, - laat in een gegeven oogenblik, onder gunstige
omstandigheden, die vrucht u in zijn vollen wasdom vertoond worden, - en gij
looft onwillekeurig de menschelijke industrie, om het even of zij een koningrijk
verovert, of eene godsdienst sticht, of een spoorweg bouwt. Zweet, bloed,
verrukking van zinnen, - al het walgelijke en tegenstrijdige is uitgewischt, en
voor eene poos verkwikt men zich met volle teugen aan de bron der harmonie.
|
|