Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 559]
| |
XIII [Besluit]Met dit woord over Rembrand zijn wij aan het einde. Geen ander uitspruitsel onzer beschaving heeft in de 17de eeuw zoo sterk gebloeid als onze kunst. Om iets te vinden wat daarmede vergeleken kan worden, moeten wij met onze koloniale geschiedenis te rade gaan. Java en de Staalmeesters zijn eigenlijk onze twee beste aanbevelingsbrieven. Onze letteren hebben voor Europa geen noemenswaardige vruchten gedragen. De dichters en de historieschrijvers bleven opgesloten binnen dezelfde grenzen welke de schilders gemakkelijk overschreden. Zoodra in Europa andere politieke denkbeelden de overhand bekwamen, moest de republiek der Zeven-Provincien langzaam ineenzakken. Staatkundige instelling zonder toekomst, kon zij noch uit zichzelf zich vernieuwen, noch de mededinging met de haar omringende natien volhouden. Zij is den weg gegaan van het nederlandsch leger, den weg der nederlandsche vloot, die, na nog gedurende zeker aantal jaren te hebben voortgekwijnd, 5 Augustus 1781 bij Doggersbank den adem uitbliesGa naar voetnoot1. Hugo de Groot, Boerhaave, Spinoza, zijn fakkeldragers der wetenschap geweest; maar wetenschappelijke scholen van beteekenis, zooals de hollandsche schilderschool, hebben zich niet gevormd. De filologie is het eenige vak van hetwelk men zeg- | |
[pagina 560]
| |
gen kan dat het eene nationale specialiteit gebleven is. Met onze 16de eeuw vergeleken onderscheidt onze 17de zich vooral hierdoor, dat zij een zoo veel grooter aantal belangwekkende personen heeft voortgebragt. Terwijl Erasmus met paus Adriaan, Lucas van Leiden met Schoorl en Mor, Sasbout en Leoninus met Van der Goes, Maximiliaan van Buren met Maximiliaan van Bourgondie, als op één vaatje zitten kunnen, vermenigvuldigen in het tijdvak 1572-1713 de staatslieden en de veldheeren, de vloot- en de landvoogden, de geleerden en de letterkundigen, zich in zulke mate dat wij er schier geen oog op kunnen houden. Ook in dit opzigt is, met haar talrijk en nog altijd niet naauwkeurig geteld legioen discipelen, de hollandsche schilderschool eene getrouwe vertegenwoordiging; en Rembrand maakt, aan het hoofd dier schaar, eene uitmuntende vertooning. Zeer veeleischend zouden wij zijn, indien wij tegenover Europa een ander wapenheraut dan dien landgenoot verlangden, die, met zijn trouwhartig gezigt, zijne baret op één oor, de mantel om de schouders, er zoo gedistingeerd uitzietGa naar voetnoot1. Hij is de knapste Hollander die ooit geleefd heeft, evenals Maria Tesselschade de schoonste hollandsche vrouw. Waren de hollandsche geleerden van den tegenwoordigen tijd te bewegen, bij het zamenstellen hunner geschriften minder zelden zich naar Rembrand te rigten, onze geschiedenis althans zou er bij winnen. De beste historiestijl, heeft men in onze dagen naar waar- | |
[pagina 561]
| |
heid gezegd, is nog altijd de stijl van Rembrand: veel weglaten, veel overdrijven, en op een klein getal feiten of beweegredenen veel licht doen vallenGa naar voetnoot1.
einde van het tweede en laatste deel, tweede helft. |
|