Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 400]
| |
op Art. 4 van het vredestraktaat van Munster tusschen de Republiek en Spanje: ‘De onderzaten en inwoners van de landschappen der voorzegde Heeren, Koning en Staten, zullen ook mogen komen en verblijven in de landen de een van de anderen, en daar hunne trafieken doen en hun koophandel drijven, zoo ter zee en op andere wateren als te land’, - toen vertoefde hij bij eene kwestie welke op dat oogenblik reeds grootendeels tot de geschiedenis behoorde. Spanje was tusschentijds de bondgenoot van Nederland geworden. Een spaansch hulp-eskader had onder den admiraal De Ruyter tegen de Franschen gevochten in de Straat van Messina. In de Zuidelijke-Nederlanden hadden spaansche troepen onder Willem III gediend. Het geval der spaansch-portugesche joden van Amsterdam en Rotterdam was in Bynkershoek's dagen schier uit den tijd, en het kan ons bijna onverschillig zijn in welken zin de volkeregtskwestie door den beroemden jurist opgelost werdGa naar voetnoot1. Des te meer verdient de geschiedenis der joden in Nederland daarvóór onze aandacht. Inzonderheid de stad Amsterdam heeft in de 17de eeuw eene rol in de lotgevallen van Israël vervuld. De joodsche geleerden zelf noemden Amsterdam een ander en grooter Jeruzalem, en lieten van hunne vestiging in de Zeven-Provincien een nieuw tijdperk dagteekenen. | |
[pagina 401]
| |
Amsterdam werd de joodsche moeder-volkplanting, die met de door haar gestichte dochter-kolonien te Hamburg, in Denemarken, in Engeland, voortdurend de levendigste betrekkingen onderhieldGa naar voetnoot1. Men kan de stelling dezer oude joodsche gemeente in Nederland, bij onderscheiding van de groote kalvinistische staatskerk, best van al vergelijken met die der mennonieten, der lutheranen, der remonstranten, inzonderheid der roomsch-katholieken. Een klein getal welklinkende namen, - namen van priesters of theologen voor het meerendeel, waaronder dichters, - Stalpaert van der Wiele, Marius, Van der Cruyssen, Nanning, Rosweyde, Van Heussen, - bewaren uit het Nederland der 17de en het begin der 18de eeuw de herinnering der roomschenGa naar voetnoot2. Met die van eenige schilders en eenige musici zetten zij de overlevering van een vroeger tijdperk voort. Hunne dragers verdedigen het pausdom, en houden de voorvaderlijke kudde zoo goed mogelijk bijeen. Pastoor Marius wordt een persoon van gewigt voor het inwendig leven van Vondel. Rosweyde (1569-1629) gaat te Antwerpen de grondslagen van het groote werk der bollandisten over de Levens der Heiligen leggenGa naar voetnoot3. Van Heussen (1654-1719) redt van onder de puinhoopen van den geuzetijd de heugenis der middennederlandsche kerkgeschiede- | |
[pagina 402]
| |
nisGa naar voetnoot1. Twee vrouwen, twee zusters, Anna Roemers en Maria Tesselschade, nemen de honneurs van het oude geloof in de vaderlandsche letteren waar. Iets dergelijks verrigten op hunne wijze de amsterdamsche joden, hoewel zij met de vaderlandsche roomschen voor het overige niet één punt van aanraking hebben. Hunne hoop is op de kalvinisten gevestigd. De oudste synagoge te Amsterdam is naauwlijks jonger dan de oudste walsche kerkGa naar voetnoot2. Eer eene halve eeuw verloopen is wonen er te Amsterdam, in meer dan driehonderd vaak deftige huizen, vierhonderd israëlitische familien, voor het meerendeel afkomstig uit Portugal. Zij hebben even buiten de stad hunne eigen begraafplaatsGa naar voetnoot3. Er vormt zich, ook door het overkomen van geloofsgenooten uit Duitschland, eene amsterdamsche Jodebuurt; en die buurt is niet, zooals te Frankfort of te Rome, een Ghetto, maar eene aan het overige in alles gelijke wijk der stad. Deze israëlieten worden als nederlandsche staatsburgers beschouwd, en in 1657 door de Staten-Generaal openlijk daarvoor erkendGa naar voetnoot4. Zeer verschilde die stand van zaken van hetgeen vroeger gezien was. Onder de regering van Karel V | |
[pagina 403]
| |
en van Filips II, vóór de afscheiding, bevond zich in Nederland geen enkele jood, tenzij bij oogluiking hier of daar. In 1532 en 1540 werd door het Hof van Holland aan alle joden het verblijf in die provincie en in Zeeland bij plakaat ontzegd. Niemand mogt hen innemen; ieder moest hen aanbrengenGa naar voetnoot1. Het ontstaan der amsterdamsche kolonie na 1572, met hare zustergemeenten te Rotterdam en later in Den Haag, was een nieuw verschijnsel. Te Middelburg had men de nederstrijkende israëlieten aanvankelijk niet willen toelaten. Evenmin daarna te Haarlem. Bijna al de spaansch-portugesche joden, die zich in Nederland kwamen vestigen, waren Marranen of gewezen roomsch-katholieken voor den vorm. Krachtens eene soort van vergelijk met de Inquisitie hadden zij, zonder hun voorvaderlijk geloof geheel en al te verzaken, in Spanje het katholicisme aangenomen en hunne joodsche namen tegen spaansche of portugesche verwisseldGa naar voetnoot2. In dien onhoudbaren toestand kwam het opstaan der Noord-Nederlanders tegen den gemeenschappelijken spaanschen onderdrukker hun onverhoopt een uitzigt openen. Stil maakten zij zich uit de voeten, en velen hunner werden eerst op volwassen leeftijd, door de plegtigheid der besnijdenis, te Amsterdam ingelijfd bij de joodsche gemeente. Voor het meerendeel behoorden zij tot den gegoeden middenstand en hadden eene geletterde opvoeding ontvangen. De kooplieden in hun midden werden aan- | |
[pagina 404]
| |
deelhouders van oost- en westindische compagnien. De eenen staken uit Amsterdam naar Brazilie overGa naar voetnoot1, de anderen gingen zich naderhand in Suriname vestigenGa naar voetnoot2. Wat hunne algemeene ontwikkeling betreft, - men kan niet zeggen dat onder hen, Spinoza uitgezonderd, vernuften van den eersten rang opgestaan zijn. Hunne artsen hadden vermaardheid als praktiserende geneesheeren, niet als wetenschappelijke wegbereiders. Hunne theologen waren orthodoxe rabbijnen, letterknechten van dezelfde soort als de regt-zinnig-gereformeerde predikanten van het tijdvak. De kennis van het Oude-Testament in Nederland is door hen niet wezenlijk vooruitgebragt. De fransche priester Richard Simon was een beter hebraïcus, en had meer verstand van historische kritiek, dan zijGa naar voetnoot3. Misschien de nuttigste hunner was Joseph Athias, de geleerde amsterdamsche boekdrukker, die voor een fraaijen hebreeuwschen bijbel, goedgekeurd door leidsche professoren en amsterdamsche rabbijnen, in 1677 van wege de Staten-Generaal met een gouden halsketen en penning vereerd werdGa naar voetnoot4. Zoo oordeelden echter de tijdgenooten niet. Mannen als Hugo de Groot, als Kaspar van Baerle, als Gerard Vossius en zijne zoonen, beschouwden de amsterdamsche rabbijnen als doorgeleerde lieden. Zij raadpleeg- | |
[pagina 405]
| |
den hen, en geloofden in hen, bij het behandelen van vraagstukken omtrent de hebreeuwsche oudheid. Evenmin werd, regtstreeks of zijdelings, hunne voorlichting door de regtzinnige vertalers en kantteekenaars van den Staten-Bijbel versmaad. Onze christenen van onderscheiden rigting hielden het met den medicus-theoloog Samuel da Silva, die tegen den twijfelaar Uriel Acosta de onsterfelijkheid der ziel verdedigdeGa naar voetnoot1. Het werk van Manasse Ben-Israël, over sommige oud-testamentische profetien betreffende een duizendjarig rijkGa naar voetnoot2, werd aan Isaac Vossius opgedragen, en deze liet zich de hulde welgevallen. Rembrand etste voor dit boek vier prenten, en vervaardigde ook des auteurs portretGa naar voetnoot3. Manasse Ben-Israël was een populair man. De soort van studien dezer geleerde amsterdamsche joden vielen zoo in den smaak, dat hun stadgenoot, de gereformeerde theoloog Surenhuys, een gedeelte van den Talmud met hunne hulp in het latijn vertaalde, en hij de kalvinistische studenten aanmoedigde, liever dan hun tijd aan klassieke oefeningen te verdoen, zich in deze voorbereidingschool tot de kennis van den uit Israël voortgekomen Christus te begevenGa naar voetnoot4. Sprekend over Spinoza vond ik reeds vroeger gele- | |
[pagina 406]
| |
genheid de hebreeuwsche tint te doen opmerken, welke in die dagen over de nederlandsche zamenleving lagGa naar voetnoot1. Uit het spinozisme zelf zijn in den boezem der hervormde kerk volksketterijen voortgekomen, die daarvan de duidelijkste sporen vertoonen. Tot in Indie toe drongen sommige spinozistische stellingen door, vastgeknoopt aan het Oude-Testament. Onafhankelijk van Spinoza heeft in Zeeland eene kalvinistische sekte gebloeid, wier aanhangers zich Hebreeën noemden, omdat zij zich toelegden op het ontcijferen der oud-testamentische bijbelboeken in den grondtekstGa naar voetnoot2. Levendig moest te Amsterdam, bij hen die als Rembrand en Vondel de gaaf van opmerken bezaten, de indruk der nieuw aangekomen joodsche wereld zijn. Bij het behandelen van sommige onderwerpen openden zich daardoor gezigtspunten aan welke te voren door niemand gedacht was. Gemakkelijk herkent men in Vondel's bijbelsche treurspelen de plaatsen waar hij personen uit het Oude-Testament, somtijds tot schade der tragische werking, eene taal in den mond legt welke de amsterdamsche Jodebuurt als afgeluisterd werdGa naar voetnoot3. Rembrand's etsen en Rembrand's schilderijen vertoonen vaak oostersche fantasie-tronien die wij zweren zouden portretten te zijn. De grootste dichter en de grootste schilder van het tijdvak vullen elkander in dit opzigt aan. In de kunst en in de poëzie hielpen | |
[pagina 407]
| |
zij eene herinnering levendig houden, welke in de kerk noch in de school ongerept blijven kon. Ten onregte heeft men somtijds de denkbeelden van Spinoza met die van den zooeven genoemden Uriel Acosta in verband gebragtGa naar voetnoot1. Indien de laatste aanspraak heeft op onze deernis niet alleen, maar ook op onze belangstelling, het is voornamelijk omdat wij hem als een slagtoffer beschouwen moeten der buitensporige waarde welke in de 17de eeuw aan het godsdienstige gehecht werd. Acosta's ongeluk is geweest dat hij, misleid door den afstand, meende te Amsterdam een spiritualistisch jodedom te zullen aantreffen. Daarnaar haakte zijne ziel, toen hij in Portugal zich tot het belijden van een niet-gemeend katholicisme gedoemd zag. Dit waren edelmoedige droomerijen. Hij vond te Amsterdam eene synagoge welke aan de talmudische overlevering vasthield, en die, op kalvinistischen trant, hem wegens kettersche gevoelens aanklaagde bij de wereldlijke overheid. De synagogale banvonnissen, die langer dan twintig jaren hem buiten de gemeente sloten, waren meer dan zijn verdeeld gemoed dragen kon; en na eene liefdelooze openbare vernedering maakte hij door een pistoolschot een einde aan zijn leven. Doch in niets was hij een wijsgeer of een man der wetenschap, zooals Spinoza; ook niet in zijne ontkenningen. Ondanks dezen heeft Acosta in den grond zijns harten nooit opgehouden een overtuigd jood te zijnGa naar voetnoot2. | |
[pagina 408]
| |
Het fraaiste beeld uit dezen kring blijft Manasse Ben-Israël. Hem behoort de eer, aan eene toekomst voor het nieuwere Volk Gods in Noord-Europa geloofd, en door zijne onderhandelingen met Cromwell voor het ontstaan eener engelsch-joodsche kolonie den weg gebaand te hebben. Had hij Spinoza's opstaan tegen de synagoge beleefd, hij zou den afvallige in den ban gedaan hebben; en slechts zijne toevallige afwezigheid was oorzaak dat hij niet deelnam aan het vonnis dat Acosta's kelk deed overloopen. De synagoge was zijn één en zijn al, evenals de hervormde kerk dit voor Bogerman en Voetius was. Doch aan eene onkreukbare orthodoxie en eene niet te versmaden geleerdheid paarde Manasse eene buitengewone overredingskracht, voortspruitend uit een welgeplaatst hart en een beminlijk karakter. Daardoor deed hij, begunstigd door de denkwijze der puriteinen, voor zijne geloofsgenooten Engelands deur zich openen, en verwierf hij voor Amsterdam den lof de wieg der israëlietische volkplanting aan gene zijde der Noordzee te mogen heetenGa naar voetnoot1. |
|