Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IX [De sterrekunde. Christiaan Huygens]Stevin, vernamen wij, had in zijne geschriften het stelsel van Copernicus noch aangenomen noch verworpen; ofschoon hij, voor zich persoonlijk, het voorstond. In zijn traktaat over de beweging der hemelligchamen gaf hij twee beschrijvingen: de eerste gewoon zintuigelijk, volgens de onderstelling eener stilstaande aarde, middenpunt der wereld; de andere mathematisch, gebouwd op de onderstelling eener aarde die zelf eene planeet is en met andere planeten zich om de zon wentelt. Bij het toelichten dezer laatste hypothese handelde hij over Copernicus, en kwam daarbij op zijn ge- | |
[pagina 47]
| |
liefden Wijzen Tijd terug. Afgezien van enkele bijzonderheden, waarin hij betuigde Copernicus niet te begrijpen of niet te kunnen volgen, hield hij diens stelsel voor zoo waar, dat hij er minder eene nieuwe vinding in zag, dan een terugvinden der volkomen kennis die reeds vroeger, in een idealen voortijd, het eigendom der menschen geweest wasGa naar voetnoot1. Voor het overige weten wij alleen met zekerheid dat Stevin en Maurits ijverige lezers waren van het boek van Gemma Frisius over het gebruik der hemelglobeGa naar voetnoot2. Uit de ontsteltenis van Ubbo Emmius en zijne regtzinnig kalvinistische vrienden zagen wij dat zelfs onder geleerde mannen, maar die zich niet met astronomische studien bezig hielden, in het begin der 17de eeuw de naar den Pruis genoemde hemelbeschouwing nog een schrikbeeld vormde en voor weinig minder dan eene goddeloosheid doorging. Verschillende nieuwe proeven en nieuwe ontdekkingen zijn noodig geweest om in Europa de openbare meening te verzoenen met eene voorstelling die van de protestantsche orthodoxie niet minder ver afweek dan van de roomsche. Een geduchten stoot gaf in 1610 het ontdekken der manen van Jupiter door Galilei. Het deed niet dat Galilei door de kerkelijke regtbank tot herroepen gedwongen werd; en evenmin dat Descartes de geschriften achterhield waaruit men had kunnen opmaken | |
[pagina 48]
| |
dat hij met den italiaanschen astronoom in hetzelfde gevoelen deelde. Het vertrouwen was en bleef geschokt; en dat het de jezuieten waren die Galilei vervolgden, dit baatte zijne zaak meer dan het haar schaadde. De tijd moest nog komen dat de jezuieten, als geleerden en als opvoedkundigen, zich aanzien verwerven zoudenGa naar voetnoot1. Hunne verdiensten als zendelingen van het christendom onder de ongeloovigen werden nog miskend. Voorshands beschouwde men hen hetzij als dweepzieke en verblinde inquisiteurs, hetzij als duisterlingen met voorbedachten rade; en de haat waarin zij bij de protestanten stonden was oorzaak dat dezen vóór Galilei sneller partij kozen, dan zij anders misschien gedaan zouden hebbenGa naar voetnoot2. Er viel inderdaad tegen de wachters van Jupiter niet veel in te brengen; en, bestonden zij, dan gaven zij overvloedig stof tot nadenken. Zij deden het minder onnatuurlijk vinden dat ook de aarde van zulk een satelliet voorzien was. Er kwam beweging in de | |
[pagina 49]
| |
algemeene voorstelling van het gesternd uitspansel. Het aannemen van de resultaten der nieuwe wetenschap begon eene kwestie van tijd te wordenGa naar voetnoot1. Dit is het geluk van Christiaan Huygens geweest, die, hoewel gesproten uit een orthodox-hervormd geslacht en ook voor zich vermoedelijk een goed kalvinist, niet-alleen nooit aan vervolging heeft blootgestaan, maar, voor zoo ver men weet, zelfs nooit verketterd is. Zonder iemand aanstoot te geven kon hij achtereenvolgens Saturnus' grootsten wachter en Saturnus' ring ontdekken; en mogelijk is hij de eerste nederlandsche geleerde van den nieuweren tijd geweest, die aan het genoegen de algemeene menschelijke kennis met een of meer nieuwe feiten te verrijken, onbelemmerd het hart heeft kunnen ophalenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 50]
| |
‘Den 3den Februarij 1655’, verhaalt zijn jongste levensbeschrijver in Nederland, ‘had Christiaan eene lens voltooid van tien voeten brandpuntsafstand; en toen hij deze als voorwerpglas van een verrekijker den 25sten Maart naar den hemel rigtte en daarmede Saturnus beschouwde, ondervond de zesentwintigjarige eene der levendigste en aangenaamste aandoeningen waarvoor de menschelijke ziel vatbaar is. Hij zag, op omstreeks drie minuten afstands, ten westen van Saturnus, een zeer klein sterretje, waarin hij dadelijk een wachter der planeet vermoedde. Aan de tegenovergestelde zijde van deze bemerkte hij eene andere kleine ster, die hij meende voor eene vaste ster te moeten houden. Een bepaald oordeel moest echter tot den volgenden dag worden uitgesteld. Wie schetst nu zijne verrukking, toen hij, wederom zijnen kijker naar Saturnus rigtende, ten duidelijkste waarnam dat de afstand tusschen de planeet en de laatstgenoemde ster dubbel zoo groot was geworden, tengevolge van de beweging der planeet in hare baan, en daarentegen het eerste sterretje in hare nabijheid was gebleven en zich slechts iets verplaatst had? Hiermede was het vermoeden bevestigd, de hoop vervuld. Een nieuw hemelligchaam, behoorende tot ons zonnestelsel, was ontdekt’Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 51]
| |
Tusschen Kepler en Galilei aan den eenen, Newton aan den anderen kant, is er in Europa een tijd lang misschien geen beroemder geleerde dan Christiaan Huygens geweestGa naar voetnoot1. Zijn ring van Saturnus, zijne slingeruurwerken, zijn vinden van de onrust der horloges en van den barometer-kontroleur, zijne theorie van het wezen des lichts, zijne leer der kansrekening, zijn ontdekken der nevelvlek van Orion, - het een was al verrassender dan het ander. Bewonderen wij het dat hij naauwlijks dertig jaren telde, toen de meeste proeven die hem onsterfelijk zouden maken reeds door hem geleverd waren, niet minder staan wij verbaasd over de geringe hulpmiddelen waarmede hij zulke uitkomsten bereikte. De methoden en de werktuigen waarvan hij zich bediende zijn sedert overtroffen; andere en betere zijn in de okaats gekomen; doch hetgeen Condorcet omtrent één dier nieuwere doet opmerken kan van allen gezegd worden: dat er minder genie noodig is geweest om ze uit te vinden en aan te wenden, dan Huygens heeft moeten bezitten om ze te kunnen ontberen. Het aan de leidsche universiteits-bibliotheek door hem gelegateerd planetarium is eene dagteekeningGa naar voetnoot2. Even kinderachtig als heden ten dage dit toestel schijnt, vrucht van Huygens' eigen hande-arbeid, even belangrijk wordt het wanneer men het beschouwt als een hoofdstuk uit de geschiedenis der beschaving in ons | |
[pagina 52]
| |
land. Geen wetenschap van den tegenwoordigen tijd die niet aan de astronomische en verdere ontdekkingen der 17de eeuw de grootste verpligtingen heeft. Er zou een rijk van boosaardige domheid aanbreken, indien deze overwinningen van het menschelijk vernuft te niet gedaan konden worden; en, ging die nieuwe onkunde een bondgenootschap aan met het geweld, de ganzen zouden op aarde een gelukkig er leven leiden dan wij. Wij moeten het voorgeslacht prijzen dat ondanks het démenti hetwelk dit planetarium aan het volksgeloof scheen te geven, de reliek erkentelijk aanvaard en in eene kweekplaats der wetenschap er eene eereplaats aan afgestaan is. Het is eenigzins een palladium van den nieuweren tijd. Zonder zelfverlaging ware het niet mogelijk, te dalen beneden hetgeen door dezen standaard vertegenwoordigd wordt. |
|