Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 36]
| |
voor de Nederlanders der 17de eeuw de baan der wetenschappen ontsloten heeft. De veelzijdigheid zijner belangstelling en zijner kundigheden, wanneer wij op de in zijne geschriften behandelde onderwerpen letten, vaak schijnbaar uiteenloopend en schier meer omvattend dan één man aankon, wekt onze bewondering. Zijn zeilwagen is een tweelingbroeder van Hugo de Groot's legendaire boekekist geworden. Door zijne leer van het parallelogram der krachten, zijne leer van het evenwigt op een hellend vlak, heeft hij in de geschiedenis der werktuigkunde, tot ver buiten zijn vaderland, drie eeuwen na zijn optreden, zich een blijvenden naam gemaaktGa naar voetnoot1. Zijn roem is onafscheidelijk van dien der leidsche hoogeschool, wier boekerij zijne beeldtenis bewaart. Uit niets blijkt dat zijn devies: Wonder en is gheen wonder, tegen de | |
[pagina 37]
| |
bijbelvergoding van Marnix gerigt was of in het algemeen eene polemische strekking had. De spreuk bewijst alleen voor ons hoe scherp hij in beginsel, zonder het zelf te weten, tegen de anderen overstond, en dat hij instinktmatig eene van de hunne verschillende opvatting der dingen vertegenwoordigdeGa naar voetnoot1. ‘Onze voorraad van ervarings-waarheden en feiten’, heeft een wijsgeerig vaderlandsch schrijver onzer dagen juist en aanschouwelijk gezegd, ‘groeit van eeuw tot eeuw, ja van dag tot dag aan. Het weten der menschheid wordt altoos rijker; rijker aan nuttige schatten. Maar hoe groot is niet de schat van oude wetenschap die door de ervaring vernietigd, en tot leugen, tot onzekerheid, tot fantasieën en hersenschimmen gemaakt is? Waar is de alchymie, waar de astrologie gebleven? Waar is nu al wat de oude mythologie van de natuur, de oude godsdiensten van de goden wisten? Waar is gebleven al wat men geweten heeft van den duivel en zijne booze geesten, van zijn dienst en van de regelen waaraan zijn heksen en toovenaars zich hielden, waarnaar zij bestreden en overwonnen moesten worden? Waar is de wetenschap omtrent weerwolven, vampyrs, spoken, gebleven? Waar is gebleven wat men wist van den hemel en de engelen, en 't aantal hunner dat plaats zou kunnen nemen op de punt eener naald?Ga naar voetnoot2 Waar is de weten- | |
[pagina 38]
| |
schap gebleven van de onderwereld en al wat daarin is? Waar heeft de menschheid gelaten wat zij wist van de quidditeiten en substantien en de omnibus rebus scibilibus et quibusdam aliis? En waar is de wetenschap omtrent Adam en Eva, en al de wonderen in alle heilige boeken van alle godsdiensten vermeld, en al de leerstukken van 's menschen en 's werelds verlossing, door alle kerken en alle eeuwen in alle landen verkondigd? Weg is al die wijsheid; al dit weten is verdwenen. Ja, de ervaring doet onze wetenschap toenemen; waar zij den voet zet ontkiemt een nieuwe wetenschap, - maar wordt tegelijk een vroegere wetenschap geknakt.’Ga naar voetnoot1 Met uitzondering der enkele wetten, voor het eerst door hem ontdekt, en waaraan zijn naam verbonden zou blijven, is dit alles ook op de wetenschap van Simon Stevin van toepassing; inzonderheid op zijne nederlandsche taalkennis, en op zijn droomen van een tot het verleden behoorenden tijd, toen de natuurmenschen, naar een door Hugo de Groot aan Plato ontleend gezegde, aan de dingen hunne alleen ware namen gaven, en men de regte keus der woorden veeleer bij de Barbaren dan bij de Grieken vondGa naar voetnoot2. Maar tegelijk is er in de specifiek-nederlandsche beschaving, door Stevin vertegenwoordigd, iets dat eerbied afdwingt. Wanneer wij in de aangehaalde blad- | |
[pagina 39]
| |
zijden zijne ouderwetsche spelling door onze hedendaagsche vervangen, dan komt er eene taal aan het licht wier zuiverheid in Nederland zelden geëvenaard, nooit overtroffen is. Stevin's ‘duytsch’, gelijk hij zijn nederlandsch noemt, is het nederlandsch bij uitnemendheid. Niettemin is hij slechts blijven leven in het latijn. Zijne nederlandsche geschriften zijn oudheden geworden; alleen hunne titels of hunne jaartallen boezemen bibliografen nog belangstelling in. Bij het beoordeelen onzer 17de eeuw mogen wij dit verschijnsel niet uit het oog verliezen. Het herinnert ons door een sprekend voorbeeld dat de beschaving onzer vaderen in dat tijdvak, krachtige plant in menig opzigt, breed van takken, naar één zijde eene misgeboorte gebleven is. Er is geen nederlandsche taal willen ontstaan wier geslachtsregister, om zoo te spreken, wij van toen tot heden onafgebroken volgen kunnen. In de 17de eeuw zelve heeft het niet te eenemaal aan letterkundigen ontbroken, die oog hadden voor Stevin's verdiensten in dit opzigt. Door den een is hij als een onbewust maar krachtig medewerker der rederijkerskamer In Liefde Bloeijende begroetGa naar voetnoot1. Een an- | |
[pagina 40]
| |
der noemde hem in één adem met Spieghel en Hugo de Groot onder de nationale taalhervormersGa naar voetnoot1. Door een derde is zijn nederlandsch nog hooger gesteld dan zijne wetenschapGa naar voetnoot2. Het heeft niet gebaat. Evenmin zou het baten, indien wij thans altegader de Wisconstige Gedachtenissen gingen lezen. |
|