Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 215]
| |
zenuwen van den kalvinistischen Staat, om geografische redenen, en door den loop dien de gebeurtenissen namen, was de negotie dit niet minder. Na de lotgevallen der godsregering, de lotgevallen der handels-inrigting. Men vindt opgeteekend dat in 1563 twintig duizend Nederlanders, als protest tegen de spaansche vervolging, naar Londen uitgeweken warenGa naar voetnoot1. Vermoedelijk waren dit voor het meerendeel Vlamingen en Brabanders, inzonderheid Antwerpenaren, en bij voorkeur kooplieden of industriëlen. Onder de laatsten behoorde het geslacht van Van Meteren, wiens vader te Antwerpen eene boekdrukkerij bestuurdeGa naar voetnoot2. Toen in 1567 Willem de Zwijger, met het oog op de aanstaande komst van Alva, Antwerpen en Breda verliet, toen volgden, beweert men, honderdduizend personen hem naar verschillende plaatsen in DuitschlandGa naar voetnoot3. Het is van algemeene bekendheid dat onder hen zich de amsterdamsche koopman Adriaan Pauw, de noordbrabantsche veehandelaar Herman de Ruyter, de leidsche zeemtouwer Adriaan van der Werf bevonden, en zij den prins van Oranje in zijne ballingschap diensten bewezen hebbenGa naar voetnoot4. De koopmansfamilie Semein, te Enkhuizen, ging daarbij zoo krachtig voor, | |
[pagina 216]
| |
dat de prins naderhand om harentwil eene zeldzame uitzondering maakte. Hij bepaalde dat bij het vergeven van posten te Enkhuizen steeds onvoorwaardelijk aan bekwame leden van dit geslacht de voorkeur zou geschonken wordenGa naar voetnoot1. Wanneer wij de verzameling Sententien en Indagingen van den hertog van Alva ter hand nemen, bijna uitsluitend op Noord-Nederland betrekking hebbend, dan vinden wij er de vonnissen van nagenoeg tweeduizend personen die om hun geloof, tusschen de jaren 1568 en 1572, met verbeurte hunner goederen het land verlaten haddenGa naar voetnoot2. Velen hunner zijn bakkers, slagers, kleermakers, goud- en zilversmeden. De meesten behooren tot de klasse der neringdoenden. Het zijn er 44 uit Vianen, 42 uit Edam en Monnikendam, 39 uit Middelburg, nogmaals 40 uit Middelburg, 62 uit Utrecht, 47 uit Leiden, 135 uit Amsterdam, 83 uit Den Briel en Heenvliet, 43 uit Enkhuizen, 42 uit Leeuwarden, 46 uit Kollum, 79 uit verschillende dorpen in Friesland, 66 uit Groningen, weder 86 uit Groningen. Na Parma's overwinningen en den val van Antwerpen in 1585, herinnerde ik reeds, zijn duizenden Brabanders en Vlamingen de eenen naar Holland gekomen, de anderen naar ZeelandGa naar voetnoot3. Voorname kooplieden in hun midden bragten uit het Zuiden hunne huizen naar | |
[pagina 217]
| |
het Noorden over. Voor een deel werden zij mede-oprigters van oostindische of westindische compagnienGa naar voetnoot1. Al in de eerste maanden van 1566, toen het Compromis der Edelen de hertogin van Parma nog aangeboden moest worden, was te Antwerpen een Compromis der Kooplieden ontworpen; programma van een burgerlijk eedgenootschap, welks zaamgezworen onderteekenaren in bijbelstijl voor de vrijheid van gelooven en kerkgaan opkwamen; deze te veroveren een pligt noemden hun opgelegd door God; en betuigden om harentwil hunne personen en hunne goederen in de waagschaal te willen stellenGa naar voetnoot2. Zeer waarschijnlijk waren dit dezelfde personen die een half jaar later, in Oktober 1566, koning Filips drie millioen aanboden, op voorwaarde dat hij de niet-katholieken vrijheid van openbare eeredienst zou toestaanGa naar voetnoot3. Dit stuk is uit het waalsch of fransch der | |
[pagina 218]
| |
Zuidelijken door Coornhert in het hollandsch der Noordelijken vertaald. In Zeeland, Holland, Utrecht, Gelderland, werden aan de overheid adressen ingediend, eensluidend met het antwerpsche. In eene bijeenkomst te Amsterdam kwam het dokument ter tafel. Hebben bij die gelegenheid de amsterdamsche hervormden ten slotte geweigerd het hunne bij te dragen, het was niet omdat zij wat ijver betreft bij de antwerpsche achterstonden, maar omdat zij bemerkten dat toen de koning van Spanje het aanbod der dertig ton, ten onregte door hem als eene poging tot omkoopen beschouwd, versmaad had, de verbondenen dit geld voor het organiseren van een gewapenden opstand gebruiken wilden. Eensdenkend met den prins van Oranje, achtten de Amsterdammers het oogenblik zich op die wijze te weer te stellen toen nog niet gekomenGa naar voetnoot1. Evenals er te Enkhuizen kalvinistische visschers en reeders gevonden werden die, aangegrepen door de denkbeelden der eeuw, naar zelfregeling haakten en in de nieuwe Kerk het beginsel van den nieuwen Staat begroettenGa naar voetnoot2, was er te Leiden eene kern van kalvinistische volders en kalvinistische wevers; lieden die voor hunne gedachte alles overhadden, en de zegepraal hunner zaak met de komst van het godsrijk vereen- | |
[pagina 219]
| |
zelvigden. Bij ontstentenis van soldaten was er eene uit die burgers geworven schutterij, bereid haar leven te laten; zoo onvoorwaardelijk dat zelfs een wakker man als de president-burgemeester Van der Werf, ook zelf een industrieel, in hunne oogen bijna voor een flaauwert doorging. Te Leiden ziet men daarenboven hoe het een zich aan het ander schakelde, en van de lagere klassen der zamenleving, fabriekarbeiders, kleinhandelaren, winkeliers, de stoot zich aan de hoogere mededeelde. Er was een persoon van aanzien, Dirk Jacobsz van Montfoort, de omwenteling in stilte warm toegedaan: na het ontzet nam de prins van Oranje bij hem zijn intrek. Er was de oude Jacob van der Does, lid der ridderschap, die geen anderen eed dan zijn eed aan den stadhouder kende. Er was Jacob's jongere neef Jan, man van letteren als van studie zoowel als van geboorte en fortuin, dien de eisch der tijden in een ervaren kommandant der burgerwacht herschiep. Er was een stads-sekretaris als weinigen, Jan van Hout, blakend van eene oude liefde voor gemeentelijke onafhankelijkheid. Er was de prins van Oranje, wiens denkbeeld Leiden's omstreken onder water te zetten werkdadige ondersteuning bij de Staten van Holland vond. Er waren de noord- en zuidnederlandsche edelen in 's prinsen omgeving en aan boord der vloot, die niets onbeproefd lieten wat eene onderneming kon doen gelukken aan welke de toekomst hingGa naar voetnoot1. Men bewere niet dat het varen op Indie en het | |
[pagina 220]
| |
oprigten der Oost-Indische Maatschappij, vijfentwintig jaren daarna, met deze gebeurtenissen of dit personeel weinig te maken heeft gehad. Onder de hollandsche edelen in het gevolg van Boisot bevond zich Oldenbarnevelt, de toekomstige doopvader der CompagnieGa naar voetnoot1. De hollandsche admiraal die in 1599 het eerst op den Atlantischen Oceaan de vlag vertoonde bestemd op Java geplant te worden, was een lid derzelfde familie Van der Does aan welke het beleg van Leiden voor een niet klein gedeelte zijne vermaardheid danktGa naar voetnoot2. Van honderd andere noordnederlandsche geslachten, betrokken geweest bij den opstand, kan hetzelfde gezegd worden. Maurits in persoon zou niet door de inlandsche vorsten van den Maleischen Archipel uit de verte als koning van Holland toegesproken en voor den vertegenwoordiger van een europeesch rijk erkend zijn, indien zijn vader de handeldrijvende Hollanders en Zeeuwen minder vertrouwen had ingeboezemd, of hun geloof in het goed gesternte van Willem I door 's prinsen schranderheid en toewijding in mindere mate geregtvaardigd wasGa naar voetnoot3. |
|