Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IX [Het theologish karakter der 17de eeuw]Er heerscht in het tijdperk van Nederlands geschiedenis waarover ons onderzoek zich gaat uitstrekken eene merkwaardige eenheid, weerspiegeling van het theologisch karakter dat in de 17de eeuw een kenmerk der geheele europesche zamenleving geweest is. Dezelfde gereformeerde kerk welke wij in 1572 binnen de toekomstige Zeven-Provincien zien opkomen uit water en bloed, staat niet alleen nog in 1713, na bijna anderhalve eeuw; maar gedurende al dien tijd is zij, kerk der oude geuzen, voortgegaan het land de wet te geven, positief en negatief. De lezer wel is waar moet mij toestaan van dit algemeene mij telkens voort te spoeden naar het bijzon- | |
[pagina 62]
| |
dere. De eenheid waarvan ik spreek is niet het leven of de geschiedenis zelf, maar eene af te krabben pleisterlaag. Eerst wanneer wij deze korst zoo omzigtig mogelijk verwijderen, komt de bezielde werkelijkheid aan den dag. Eenheid was er in de jaren van strijd die de vestiging der republiek onmiddellijk voorafgingen en voor een deel met hare opkomst zamenvloeiden. Allen wilden hetzelfde doel bereiken, door dezelfde middelen. Er mogt verschil van meening bestaan omtrent de vraag of men de souvereiniteit zou opdragen hetzij aan eene andere vreemde mogendheid dan de spaansche, hetzij aan den prins van Oranje, hetzij aan de Staten-Generaal, - al degenen die aan de beweging hadden deelgenomen, en vooruit moesten omdat zij niet meer achteruit konden, dachten ten aanzien van twee punten eenstemmig. De koning van Spanje en de paus van Rome zouden voortaan in Nederland geen gezag meer uitoefenen, en Gods Woord zou de grondwet van den nieuwen Staat zijn. Zoo wilde het de hollandsche Maagd, gekapt met de frygische muts, gewapend met een speer, en steunend op den bijbel. Eenheid was er aan het slot: eene heerschende kerk, zichzelve gelijk in het uitsluiten van andersdenkenden; naauwgezet in het handhaven harer formulieren; erkentelijk bij het aanvaarden eener bijbelvertaling uit handen der Staten-Generaal; doordrongen van het besef dat het gemeenebest en zij, te zamen van niet tot iet gekomen en groot geworden, één fortuin hadden. Er was ook eenheid tusschentijds, zoo men wil, indien op de algemeene belangstelling in het theologische gelet | |
[pagina 63]
| |
wordt, daareven aangeduid; belangstelling zoo buitengewoon dat de geschiedenis van het tijdvak naar eene kerkgeschiedenis zweemt, en wij geen getrouw beeld zouden kunnen ontwerpen, zoo wij godgeleerde geschillen en synodale vergaderingen beneden onze aandacht rekenden. Hier echter begint de verscheidenheid. Blijven aan den eenen kant, in den boezem der bovendrijvende partij zelfs de afwijkende meeningen, zelfs de staatkundige, zelfs de wijsgeerige, een kerkelijk of theologisch aanzien vertoonen; het gaat al spoedig openbaar worden dat onder die gelijkmatige oppervlakte dezelfde hartstogten woelen die te allen tijde de menschen in beweging gebragt hebben. Er komen stelsels op, indruischend tegen de orthodoxie, maar die beweren de orthodoxie te overtreffen; of voor het minst aanspraak te kunnen maken op een gelijk regt van bestaan. Er treden personen te voorschijn van wie niemand ontkent dat zij goede geuzen zijn, of geweest zijn, maar die gehoor vragen voor eene andere opvatting der verbindtenis tusschen Kerk en Staat dan de algemeen aangenomene. Aan Willem den Zwijger wordt instemming toegeschreven met het menschkundig gezegde van een monnik die beweerde dat, wanneer de pot der kalvinisten even lang te vuur gestaan zou hebben als die der katholieken, hij nagenoeg even zwart zou zien.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 64]
| |
Zwart is een sterk woord; en misschien zou vaal, zooals wij bij tegenstelling met den groenen boom des levens van graauwe theorien plegen te spreken, de voorkeur verdienen. Een vale theologische draad was in elk geval bestemd, gedurende honderdvijftig jaren, jaren waarin de republiek eene voorname zeemogendheid worden zou, door al haar touwwerk te loopen. De historieschrijver mag zijn best doen dien tot het verledene behoorenden geleider zoo veel doenlijk verborgen te houden; doch geen oogenblik mag hij vergeten dat de draad bestaan heeft; geen oogenblik dat de Nederlanders der 17de eeuw een volk van kooplieden ja, maar ook, de vrijzinnigsten niet uitgezonderd, van theologanten geweest zijn. |
|