Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 298]
| |
in Nederland, gedurende de vroegere jaren van Erasmus' leven, een van zuiver politieke binnenlandsche verdeeldheid voorafgegaan, dat insgelijks onze aandacht vraagt. De oorlogen bedoel ik, eene halve eeuw lang door Karel van Egmond tegen het Huis van Oostenrijk gevoerd, en aan wier ongehoord schandaal het eerst Karel V gelukt is een einde te maken. Eén voorbeeld zal voldoende zijn om van de schade, door den gelderschen hertog aan Nederlands hoogere belangen toegebragt, een denkbeeld te geven; en tevens het trage doordringen der nieuwere wetenschappen te onzent, in de eerste jaren der 16de eeuw, eenigzins te verklaren. Een begaafd vriend van Erasmus' jeugd, zijn tijdgenoot en weleer zijn augustijner gildebroeder in het klooster Emmaüs bij Stein, - Willem Hermansz van Gouda, dichter en historieschrijver, - heeft in het latijn, als onderdeel van een onvoltooid gebleven uitvoeriger werk over de nederlandsche geschiedenissen, een verhaal opgesteld van Karel van Egmond's bandieten-togt naar Muiden en Weesp in 1506 of 1507.Ga naar voetnoot1 Ik laat echter Weesp en Willem Hermansz rusten en herdenk bij voorkeur Alkmaar, waar in 1517 eene bloeijende inrigting van gymnasiaal of aankomend hooger onderwijs bestond, door eene andere struik-rooversdaad van Karel van Egmond onherstelbaar verwoest; ofschoon de bestuurder der school, de rector Johannes Murmellius, 's hertogs onderdaan was en een geboren Gelderschman, afkomstig uit Roermond. Mur- | |
[pagina 299]
| |
mellius is een der schoolmannen geweest, die het meest er toe bijgedragen hebben het door Erasmus verlangde betere onderwijs in de oude talen alom in Nederland te doen aannemen; en ofschoon hij bij Erasmus vergeleken (tien of twaalf jaren zijn oudere, en reeds vermaard toen Murmellius nog beginnen moest zich een naam te maken) in alles een man van den tweeden rang was, verdient hij de opmerkzaamheid die men in den laatsten tijd voor het eerst of op nieuw hem is gaan schenken.Ga naar voetnoot1 Het waren de jaren die de vereeniging der gezamenlijke nederlandsche provincien onder Karel V onmiddellijk voorafgingen, en van welke de geschiedschrijvers in het vervolg teregt de voltooijing van den Nederlandschen Staat zouden laten dagteekenen.Ga naar voetnoot2 Veel echter lag nog overhoop. Er was een koning van Denemarken, gehuwd met eene zuster van Karel V, die op grond of onder voorwendsel dat de bruidschat zijner Isabelle nog niet voldaan was (in het overige ontzag hij zijne jonge vrouw niet zeer, maar leefde openlijk te Kopenhagen met een mooi hollandsch meisje uit AmsterdamGa naar voetnoot3) beslag legde | |
[pagina 300]
| |
op de nederlandsche schepen in de Sond, bij tweehonderd tegelijk. Groote schade voor de koopsteden van Noord-Holland! Maar van voorbijgaanden aard, en gering of vriendschappelijk, vergeleken bij de hekatomben van noordhollandsche menschen en noordhollandsche vaartuigen, in dezelfde jaren geofferd door een landgenoot: den frieschen zeeschuimer Sappier of Sapper van Sylt of van Heemstra, bijgenaamd Grooten Pier, - volgens de beschrijving een kerel als een boom, donker van uitzigt, breedgeschouderd, met een langen zwarten baard, van nature een ruw humorist, door de omstandigheden in een afzigtelijk wreedaard herschapen.Ga naar voetnoot1 Uit persoonlijke wraak over bloedig onregt in 1514 hem aangedaan door de oostenrijksgezinden onder de Friezen (het dooden van bloedverwanten; het verwoesten eener hem toebehooorende hofstede; aanvankelijk schijnt hij landbouwer geweest te zijn) beschouwde hij de hollandsche onderdanen van Karel V voortaan als zijne wettige prooi, naar lijf en goed. De boer werd boekanier, en liet door Karel van Egmond zich erkennen als het hoofd eener kleine vloot, eerlang de schrik van West-Friesland. Galg en rad in zijn wapen voerend spookte deze woesteling vijf jaren lang op de nederlandsche wateren, en vereerde zichzelf de zonderlingste titels: koning van Friesland, hertog van Sneek, graaf van Sloten, vrijheer van Hindeloopen, kapitein-generaal van de | |
[pagina 301]
| |
Zuiderzee, verwoester der Denen, wreker der Bremers, aanhouder der Hamburgers, kruis der Hollanders. Het laatste was geen grootspraak. Een hollandsch admiraal, ten einde den frieschen buiter te stuiten in zijne vaart, kondigde vrije kontra-rooverij tegen hem af: ‘De Heer Van Fleteren, admiraal van de Zuiderzee, konsenteert en geeft oorlof van 's konings wege dat een iegelijk, wie hij zij, zonder dienst zal mogen rooven, branden, pilliëren, en doodslaan, de rebellen en vijanden des konings, en hunne goederen aanvaarden en houden voor goede en vrije prijs en buit, zonder iemands wederzeggen. Gedaan te Enkhuizen, den 6den Augusti 1517.’Ga naar voetnoot1 Dit hielp echter niet veel. Nog in hetzelfde jaar voer Pier, ditmaal met honderdvijftig schuiten, en vierhonderd man, uit Friesland naar Medemblik, doodde er een groot aantal burgers, plunderde de stad, en keerde met een rijken buit huiswaarts. Het jaar 1518 zag hem van nieuws in zee, schepen aanrandend, de bemanning afmakend en, wanneer onder hen zich Hollanders bevonden, dezen de voeten spoelend. In 1519 raakte hij bij Hoorn met een overmagtigen hollandschen vijand slaags zonder het onderspit te delven. Integendeel, hij veroverde elf schepen, elk met vijftig opvarenden, die, allen Hollanders, tot den laatsten man allen verdronken werden. Hoorn werd genomen en geplunderd; bij den aftogt eene enkhuizer kog buitgemaakt; het volk overboord geworpen; het sidderend Enkhuizen voorbij naar Medemblik gezeild; nogmaals daar een aantal huizen verbrand, en | |
[pagina 302]
| |
de zegevierende steven weder naar Friesland gewend. Dit schijnt Pier van Heemstra's laatste wapenfeit geweest te zijn. Honderd malen had de booswicht den dood door beulshanden verdiend, doch de regters wilden of durfden hem niet aan. Rustig zette hij als een welgesteld burger zich neder te Sneek, en stierf niet lang daarna van schrik, aan de gevolgen eener spookverschijning. Het spook was niet de bloedige schim van een overboord geworpen vijand en slagtoffer, maar (en dit vermindert geenszins het fantastische in het leven van dezen hartstogtelijken man en gevreesden waterduivel) de lachwekkende van een bij ongeluk aan zijn eind gekomen dronkaard en halven gek, onder zijne eigen volgelingen. |
|