| |
| |
| |
XIX
Henri Wilson op de proef gesteld.
Wij zijn van oordeel, dat Jozefine bovenal deernis verdiende, om de Makassaarsche wreedheid, waarmede zij door haren vader gepijnigd was. Doch hebben wij een juist inzigt in die soort van karakters? Toen zij uit hare bedwelming ontwaakte, was het Otto's herinnering, die Jozefine het meest lijden deed; niet die van den oud-gouverneur. Wat gaf zij om haar vader? Haar toeleg was geweest, hem uit alle magt te grieven, door te zinspelen op zijn geheimen hartstogt, en terwijl zij tot hiertoe in iederen woordentwist de overwinning had behaald, was zij ditmaal voor hare vermetelheid gestraft. Die ééne nederlaag, vond zij, wischte de vroegere zegepralen niet uit. Maar dat Otto haar ontrouw was geworden! Dat hij zelfs geen poging had aangewend, weder met haar in aanraking te komen! Dat hij haar blijkbaar nooit had liefgehad!
Zoolang zij eene reden had kunnen aanvoeren, waarom zij hem niet meer gelijk voorheen in gezelschappen ontmoette, was Den Haag voor haar eene bevolkte stad gebleven, ofschoon eene stad zonder bekoring. Het griefde haar, hem niet te zien. Zij vond de menschen onregtvaardig, die den zoon in de schuld van den vader betrokken. Waarom kon. Otto zich niet, met opgeheven hoofd, overal vertoonen? Maar zij begreep dan toch, dat sommige vooroordeelen ontzien moesten worden. Oók begreep zij, dat Otto het met de verwarde zaken zijns vaders zeer volhandig had.
Thans was de geheele wereld ledig. Wanneer er muziek werd gemaakt, dan verbeeldde zij zich niet langer, Otto voor de piano te zien zitten of hem te hooren zingen. Hij keek niet langer mede, over haren schouder, in het prentenboek op de salontafel, waarin zij met een ander stond te bladeren. Danste zij, zij had niet langer het gevoel, te dansen met hem. Als zij hem miste, troostte haar niet langer de zoete waan: ‘Hij zit thuis te werken, en denkt aan mij.’
Eerst vervulde haar alleen droefheid, wanneer zij aan hem dacht. Maar allengs begon zij hem te haten. Hij had haar noodeloos beleedigd en vernederd, vond zij. Hij moest bemerkt
| |
| |
hebben, dat zij hem onderscheidde, - en hij had zich niet tijdig teruggetrokken! Door zich met haar te blijven bezighouden, had hij haar het regt gegeven te meenen, dat hunne liefde wederkeerig was! Schandelijk had hij haar behandeld. Haar eerst halve bekentenissen ontlokt, en toen haar laten loopen. Hij was een nietswaardige. Met welgevallen zou zij vernomen hebben, dat eene andere vrouw hem deed lijden, wat zij nu leed!
Het meest bleef zij aan huis komen bij mevrouw Coppenol. Sedert het faillissement van Efraïm, den vader, had mevrouw Coppenol niet weder met haar over Otto gesproken. Dit zette haar op haar gemak. Ook vond zij steeds in die omgeving Henri Wilson, wien zij slechts in het eerlijk gelaat behoefde te zien, om zich te overtuigen, dat haar vader hem regtstreeks of zijdelings had belasterd. Niet Henri had den oud-gouverneur verhaald, dat zij het beeld van Otto in haar hart droeg.
Zonder die dwaze betrekking tusschen Henri en mevrouw Coppenol, zouden de goede aandoeningen, door hare liefde voor Otto tijdelijk opgewekt, mogelijk weder bovengekomen zijn en meer vastheid verkregen hebben. Doch door hare vriendschap zelve voor Henri werd zij in een strijd gewikkeld, die het tegenovergestelde uitwerken zou.
Het verkeer in de Haagsche wereld had Henri Wilson goed gedaan, kan men zeggen. Dezelfde gebleven, was hij tevens een ander mensch geworden. Met eigen oogen had hij zich kunnen overtuigen, hoe dwaas niet alleen, maar ook hoe onmogelijk het was, iets anders of iets meer voor Jozefine te zijn, dan een vriend harer jeugd, die bij hare eerste uitgangen kleine diensten bewees. Zijn sluimerende hartstogt had zich gezuiverd; was stil geworden. Hij zou in dien eersten tijd, zoo hij George Bentinck ontmoet had, hem in het gelaat hebben durven zien.
Nog braver vond hij zichzelven, sedert hij er in had toegestemd, zich te laten verwarren in de strikken van tante Suze, zooals in hare korte vrolijkheid Jozefine het genoemd had. Er was in de liefde eener vrouw van goed in de veertig voor een zoo veel jongeren man iets ridikuuls: dit moest een ieder gevoelen. Doch naarmate Henri de echtgenoot van den Noordbrabantschen parvenu beter leerde kennen, vond hij er ook iets aandoenlijks in. Mevrouw Coppenol was niet geheel en al eene gewone vrouw. Men kon het haar gemakkelijk ten goede houden, dat zij bij feestelijke gelegenheden het ontblooten
| |
| |
harer schouders overdreef. Niet alleen kleedde zij zich met smaak en takt, maar zij mogt eene welgekonserveerde schoonheid heeten. Zelfs was het de vraag, of zij niet tot die klasse van vrouwen behoorde, bij welke de jeugd de aanvalligheid in den weg staat, en die de blikken der mannen eerst tot zich gaan trekken, wanneer haar zomer den herfst begint te naderen. Wat echter vooral in haar bekoorde, wanneer zij met terzijdestelling van het konventionele, een blik in haar gemoed gunde, was eene diepe behoefte aan genegenheid. Om geen andere reden was zij, de rijke kinderlooze tante, de weldoende fee harer jonge, door de fortuin misdeelde bloedverwanten geworden. Om geen andere, patroneerde zij jonge vrienden en vriendinnen, bij hunne intrede in de wereld. Maar aan die kleurlooze wederliefden had zij niet genoeg. Getrouwd met een grijsaard, alleen uit overleg, - omdat geen ander haar vroeg, omdat zij af hankelijk was, omdat de aanblik van het wassend gezin harer schoonzuster, bij beperkte middelen, het haar als een schrikbeeld deed beschouwen, zich te moeten behelpen, - was bemind te worden door een jongen man, het droombeeld van geheel haar leven geweest. Toen Henri Wilson aan haar voorgesteld werd, had zij aanvankelijk evenmin iets voor hem gevoeld, als hij voor haar. Hij kon alleen eene voor het uitwendige hooghartige vrouw in haar zien, wier donkere haren en donkere oogen, van meer gestrengheid dan teederheid getuigden. Een toevallig onderhoud over gemoedszaken, naar aanleiding van een pasvertoond tooneelstuk, deed de eerste slagboomen vallen. Henri kwam er toe, een gedeelte zijner geschiedenis te verhalen. Mevrouw Coppenol liet een gedeelte van de hare doorschemeren. Beiden vonden, dat er een zweem van overeenkomst was. Van vertrouwelingen werden zij goede vrienden, en weldra blaakte de halve zuster van den referendaris Leopold van een blinden hartstogt voor den marine-officier. Zij had gevonden!
Wat Henri betreft, niet dat hij achterbleef of zich onbetuigd liet. Verre van dien! Dat zeker heimwee naar het romaneske, door zijn onberaden en prozaïsch huwelijk bij hem ontwikkeld, deed er hem een overmoedig behagen in vinden, zich over te geven aan dezen nieuwen stroom van aandoeningen. In een Duitsch vers over geblaseerdheid en wereldsmart, had hij met welgevallen de voorstellingen aangetroffen van een rampzaligen jongen man en eene even rampzalige jonge vrouw, die, schipbreukelingen van het leven, troost in
| |
| |
elkanders armen zochten. Zoo, ongeveer, dacht hij over zijne verhouding tot mevrouw Coppenol; zich niet angstvallig afvragend, welke oogen de Duitsche lyricus zou hebben opgezet, indien deze toepassing zijner theorie hem ter oore gekomen ware. Mevrouw Coppenol had zijn hart getroffen, en met de meeste goede trouw deelde hij in hare geestdrift.
Maar hij had daarom Jozefine niet vergeten!
Tegen zichzelven gewapend, meende hij, door zijne nieuwe verbindtenis; ja nu voor het eerst in de ware stemming, om aan Jozefine's doen en laten onbevooroordeeld aandacht te schenken, was hij bij iedere gelegenheid haar blijven gadeslaan. Voor wie haar zoo goed kende als hij, had het niet verborgen kunnen blijven, welke voorkeur zij aan Otto Efraïm schonk. en, niet in staat Otto's bijzondere soort van superioriteit te waarderen, mogelijk ook verblind door zijne eigen vooringenomenheid, had hij onder Jozefine's keus geleden. In zijn hart had hij haar gelukgewenscht, toen het bankroet van Otto's vader hem toescheen, te goeder uur een onzigtbaren knoop te zijn komen doorhakken, die nooit gelegd had moeten worden. De slag had haar moeten kneuzen: maar zij zou zich spoedig herstellen. Toen hij na de smartelijke operatie haar weder in de wereld zag verschijnen, en zij althans voor zijn geoefend oog vruchteloos hare teleurstelling poogde te verbergen, vloog zijn hart haar te gemoet, op nieuw vervuld met de oude sympathie.
Deze was Henri's gemoedstoestand, toen Jozefine, de inspraak volgend van hare on verbeterlijke zelfzucht, om zoo te zeggen haren schildknaap kwam opeischen.
Al meer dan eens had het mevrouw Coppenol verwonderd en gehinderd, dat Henri Wilson zich door Jozefine in beslag liet nemen op eene wijze, die zekere regten kon doen onderstellen; en, ware hare positie zuiver geweest, zij zou aan die wanverhouding, gelijk iedere beperking van hare regten haar toescheen te zijn, spoedig een einde gemaakt hebben.
Maar bij den eersten stap den besten, neen, reeds bij het overwegen daarvan, ondervond zij, dat zoo het voor eene gehuwde vrouw van fortuin, die bij de wereld goed staat aangeschreven, onder sommige omstandigheden niet moeijelijk is, in stilte een gehuwd en bescheiden man tot minnaar te hebben, men op onoverkomelijke bezwaren stuit, wanneer men een jong meisje, geacht van alles onkundig te zijn, aan het verstand wenscht te brengen, dat men niet voornemens is
| |
| |
dien minnaar, zoomin gedeeltelijk als geheel, aan haar af te staan.
Toch moest in dit geval met het meisje gesproken worden. Aan haar lag de schuld: niet aan Henri. Deze, in het verhoor genomen, verdedigde zich glansrijk. Minder dan ooit mogt hij in de tegen woordige omstandigheden Jozefine van zich afstooten, zeide hij. Geheel alleen op de wereld, kwam zij met een gewond hart een beroep doen op de vriendschap van haar ouderen broeder. Aan haar vader had zij niets: dit was bekend. Met vrouwen van leeftijd kon zij niet vertrouwelijk spreken, zonder dat pijnlijke snaren aangeroerd werden. Jonge meisjes konden haar niet begrijpen of troosten. Hij, Henri, was de aangewezen persoon, om haar de eenige soort van deelneming te toonen, welke op dit oogenblik waarde voor haar hebben kon. Het zou wreed, het zou niet gentlemanlike zijn, haar thans met on verschilligheid te bejegenen. Al zou hij beproeven, koelheid, te veinzen, het zou hem niet gelukken, die te gevoelen Jozefine was zulk een interessant jong meisje! Men kon niet nalaten, in hare toekomst belang te stellen.
Dit een en ander liet zich zeer goed hooren. Klemden ook alle argumenten niet even zeer, mevrouw Coppenol had den leeftijd bereikt, dat eene verliefde vrouw wel genoodzaakt is, een paar drogredenen op den koop toe te nemen. Zij mogt in Henri's oogen, door reeds dadelijk eene overdreven bezorgdheid te laten blijken, zich niet belagchelijk maken. Het best was te spreken met Jozefine zelve.
- ‘Heeft het wandelen gisteren u genoegen gedaan?’ - vroeg zij, toen Jozefine in het begin eener nieuwe week haar een middagbezoek kwam brengen. - ‘Veel weêr was het niet. Maar in dit jaargetijde moet men in ons landje al blijde zijn, wanneer tusschen twaalven en vieren de zon gelieft door te komen.’
- ‘Neen,’ - antwoordde Jozefine, - ‘ik heb gisteren niet gewandeld. Zoo het geen Zondag geweest was, zou ik boodschappen zijn gaan doen. Maar dat kon niet. Ik loop haast nog liever in den regen, dan den geheelen dag in huis te zitten.’
- ‘Is dan mijnheer Wilson u gisteren geen gezelschap komen houden? Ik meende, dat hij nooit één zondag òversloeg?’
- ‘Henri zou gekomen zijn, ja, maar papa heeft hem afgeschreven. Papa moet zich erg in acht nemen tegen woordig. De geringste drukte is hem te veel. Niets kan hij meer verdragen.’
- ‘Dat was jammer voor u. Een jong meisje moet niet den
| |
| |
geheelen dag opgesloten blijven. Als dit een anderen keer gebeurt, doe het mij dan weten. Dan kom ik u af halen met rijtuig, en laten wij ons naar een droog plekje brengen.’
- ‘U is wel vriendelijk,’ - zeide Jozefine.
Bij eene volgende ontmoeting begon mevrouw Coppenol op nieuw over Henri. Zij beschouwde het als een goed strategisch middel, eerst Henri's naam eenige malen in het veld te brengen. Op die wijze zou Jozefine aan het onderwerp gewennen, en mogelijk zich iets laten ontvallen, wat als aan knoopingspunt voor eene vermaning dienst kon doen.
- ‘Altijd moet ik mijnheer Wilson bewonderen,’ - zeide zij, - ‘wanneer ik hem in gezelschap over u zie waken. Een eigen broeder kon niet naauwlettender zijn. Niets ontgaat hem.’
- ‘Ach ja,’ - antwoordde Jozefine met een zuchtje, - ‘Henri is voor mij heel goed. Ik weet niet hoe hij het aanlegt; maar nooit dringt hij zich op, en is toch altijd voorkomend. Andere heeren maken het u soms lastig met hunne beleefdheden.’
- ‘De reden zal zijn, dat anderen zich tot komplimenten bepalen, en mijnheer Wilson wezenlijk belang in u stelt.’
- ‘Dat doet hij. Dit weet ik zeker. Hij heeft altijd veel van mij gehouden. Toen ik nog een kind was, reed ik op zijn knie, en nu ik een jong meisje geworden ben, draagt hij zorg dat ik geen koû vat.’
De voorstelling, dat Jozefine op Henri's knie gezeten had, deed mevrouw Coppenol niet aangenaam aan. Zij bragt het gesprek op iets anders.
Maar ook toen zij bij eene andere gelegenheid even aanduidde, geen dupe geweest te zijn van de kleine fabel, waarvan men zich bediend had, om Henri als een voegzaam cavalier van 's heeren Van Alkemade's dochter te doen beschouwen, kwam zij niet verder. In plaats van vertrouwelijker, werd het meisje terughoudender.
- ‘Waarom begint zij telkens over Henri te praten?’ - was de wrevelige vraag, welke Jozefine zich zelve deed. - ‘Is zij op haar ouden dag jaloersch geworden? Kan zij niet velen, dat Henri vriendelijk voor mij is? Daar moet ik het mijne van hebben.’
Zoolang hare gedachten vervuld waren geweest met Otto, had zij de betrekking, die tusschen mevrouw Coppenol en Henri Wilson scheen ontstaan te zijn, als eene grap beschouwd.
| |
| |
De zaak ging haar niet aan. Zij had óók gevonden! Het tijdverdrijf, door Henri's persoon vertegen woordigd, kon zij voortaan missen. Zij stond hem vrijwillig af, aan wie hem nemen wilde. Maar nu die groote leegte in haar gemoed ontstaan was, dacht zij anders. Henri was thans de eenige, aan wien zij zich vast kon houden. Zij zou niet gedogen, dat eene andere vrouw, vooral niet eene zottin als mevrouw Coppenol, zich tusschen haar en hem kwam dringen.
Had zij haar zin gevolgd, zij zou Henri ondervraagd, en hem eene bekentenis ontlokt hebben. Maar zij gevoelde, voor die taak niet berekend te zijn. De taal der wereld was haar niet gemeenzaam genoeg, dat zij, zonder te kort te doen aan de schaamte, met goed gevolg beproeven kon, door te dringen in zulk een geheim. Hetgeen zij verlangde te weten, moest haar bekend worden langs omwegen. Des te beter! Zij had weder iets gevonden, dat haar bezighouden en waarin zij belangstellen kon. Eene nieuwe vervulling van haar leven. Eene nieuwe gelegenheid tot intrigeren.
Abels werd door haar in den arm genomen, en met schoonschijnende redenen, waaronder klinkende, aangesteld tot spion. Bij stukjes en beetjes verschafte hij haar de noodige gegevens, die zóó eenvoudig waren, dat de goede man zelf verbaasd stond, er dus ruim voor betaald te worden. Henri Wilson, bleek het, kwam niet-alleen naar Den Haag, om met Jozefine in gezelschap te gaan, maar ook op sommige andere werkdagen, en ontving dan op zijne kamers bezoeken van eene dame, altijd dezelfde. Wie zij was en hoe zij er uitzag, dit kon men niet zeggen. Zij kwam alleen 's avonds, met huurrijtuig, en gesluijerd, doch naar haar toilet en hare kleine geschenken te oordeelen, was zij eene vrouw van aanzien. Tegelijkertijd merkte Jozefine op, dat mevrouw Coppenol op schouwburgavonden somtijds niet in hare loge verscheen, of vóór het einde der voorstelling zich verwijderde. Ten einde zeker te gaan, droeg zij zorg, zoo vele uitnoodigingen voor de opera te bekomen, als zonder onbescheidenheid mogelijk was. Regelmatig herhaalde zich hetzelfde verschijnsel. Even vaak als Henri incognito den nacht in Den Haag kwam doorbrengen, even vaak moest mevrouw Coppenol, omdat zij hoofdpijn kreeg of zich niet wèl gevoelde, de komedie verlaten.
- ‘De oude kokette!’ - dacht Jozefine. - ‘Laat haar weder beproeven, mij met Henri aan boord te komen!’
Goedhartige en toegefelijke vrouwen zouden met mevrouw
| |
| |
Coppenol, de eenen medelijden gehad, de anderen haar zoo veel mogelijk verontschuldigd, nog anderen haar in stilte uitgelagchen, eene enkele misschien haar uit vriendschap gewaarschuwd hebben. Anders handelde Jozefine. Toen zij niet langer twijfelen kon, voor het minst een schandaal op het spoor te zijn, vergat zij al de verpligtingen, die zij aan mevrouw Coppenol had; wierp de gevoelens, die haar tegenover Henri Wilson betaamden, over boord; verzamelde hare uiterste grammatikale en kalligrafische krachten, en zond aan den ouden heer Coppenol, over de post, het volgend naamloos briefje:
‘Iederen avond dat er opera is, brengt mevrouw Coppenol thee-visite aan mijnheer Henri Wilson, op zijn kamers. Weet mijnheer Coppenol dit? Het adres staat hieronder. Mijnheer Wilson heeft een zwarte vrouw, die hij laat zitten te Rotterdam. Kassian mijnheer Coppenol, dat zijn weldaden zoo vergolden worden. Zoo hij het niet gelooft, kan hij gaan kijken.’
Toen zij dezen pijl eigenhandig in den algemeenen koker gestoken had, ging Jozefine meteen mevrouw Coppenol een bezoek brengen.
- ‘Vindt ge toch eigenlijk niet, melieve,’ - vroeg mevrouw Coppenol in den loop van het gesprek, - ‘dat mijnheer Wilson wat heel veel werk van u maakt tegen woordig? Tegenover een getrouwd man moet een jong meisje zich dubbel in acht nemen.’
- ‘Hoe zou ik mij in acht nemen?’ - vroeg Jozefine. - ‘Ik kan Henri niet verhinderen, beleefd voor mij te zijn.’
|
|