ons beiden ben. Ge zult in de wereld gaan, en ik zal u niet kunnen volgen.’
- ‘Dat begrijp ik niet, Henri.’
- ‘Omdat je niet aan Trude denkt, en ik wel. Ik ieder oogenblik.’
- ‘Blijft Trude altijd even lastig?’
- ‘Zij blijft de onmogelijke vrouw, met wie ik mij nergens vertoonen kan, en zonder wie men mij nergens zal willen ontvangen.’
- ‘Maar wat doet het er toe, of ge getrouwd zijt? Daar zullen de menschen niet naar vragen!’
- ‘Dat zullen ze wel degelijk, Jozefine. Even goed als zij er naar vragen zullen, wie uw moeder geweest is.’
- ‘Helaas, ja! Dat ondervind ik.’
- ‘Zoo ziet ge.’
- ‘Met dat al zou ik heel graag willen, Henri, dat ge overal komen kondt. Zonder u zal ik mij in gezelschap zoo eenzaam, zoo verlaten gevoelen. Ik ben zoo gewoon aan u, van kind af. Die andere menschen weten niets van Indie.’
- ‘Toch kunt ge zeker zijn, dat zoo ge aan mevrouw Bruce mijn ware geschiedenis vertelt, zij weigeren zal, mij voor te stellen. Nog meer: zij zal u ontraden, te vertrouwelijk met mij te zijn.’
- ‘Maar dat moet niet! Dat mag niet!’ - riep Jozefine, op hare wijze in vuur gerakend. - ‘Volgens papa zou ik Rebekka Bisschof, volgens mijn tante zou ik u op een afstand moeten houden! Dat verkies ik niet. Ik wil vrij zijn.’
- ‘Dank voor uw goede woorden, Jozefine. Ik kan u niet gelukkig maken, en ge maakt het mij! Maar wat kunt ge doen?’
- ‘Laat dat maar aan mij over. Ik zal tante Adrienne zeggen, dat Trude alles goedvindt; dat zij mijn vriendin is, en zij zelve mij gevraagd heeft, - wat? Dat weet ik niet. Maar ge kunt er staat op maken, dat mijn tante voldoen zal aan uw verzoek. Ik wil het zoo.’
- ‘Werkelijk zou het genoeg zijn, zoo mevrouw Bruce daarin toestemde. Mijn plan is niet, mij aan de menschen op te dringen. Het eenige wat ik verlang is, u te ontmoeten.’
- ‘Welnu, dit zal gebeuren,’ - verzekerde Jozefine. - ‘Mijn tante zal doen wat ik van haar verlang.’
- ‘En uw vader?’
- ‘Papa vindt alles goed, en zal ook dit goedvinden.’
- ‘Maar zoolang hij u niet erkent, blijft ge een vreugdeloos