| |
V
Binnenlandsche reisplannen.
De heer Cornelis van Alkemade vond het betamelijk, vóór de thuiskomst zijner dochter, en nu hij in Den Haag de personen zijner keus gevonden had, een bezoek te gaan brengen aan zijne zuster en haar echtgenoot, te Amsterdam.
- ‘U hadt daarmede geen twee maanden behoeven te wachten,’ - veroorloofde Henri Wilson zich op te merken, toen op een zondagmorgen het voornemen hem door den oud-gouverneur bekend gemaakt werd.
| |
| |
- ‘Jonge vriend,’ - was het antwoord. - ‘daarin vergist gij u. Maar ik houde het u ten goede. Maxima pueris debetur reverentia. Het tijdstip, waarop ik mij naar Amsterdam begeef, is met zorg gekozen. Te laat, noch te vroeg. In deze zaak, gelijk in alles, handel ik methodiek.’
Methodiek handelen, dit deed de oud-gouverneur.
Kort te voren had zijne zwakke gezondheid hem verboden, een contra-bezoek te brengen aan den kassier Efraïm. Eerlang zou dezelfde oorzaak hem verhinderen, uit wandelen te gaan of visites te gaan doen met zijne dochter. In gewone omstandigheden was hij altijd door ongesteldheid aan huis gebonden. Maar vond hij iets pligtmatig, dan deed hij het met de geestkracht van een automaat, ziek of gezond; en daar het pligtgevoel bij hem maar zelden sprak, kon hij zonder onnatuurlijke inspanning zijne methode getrouw blijven.
- ‘En gaat u geheel alleen, als ik vragen mag?’
- ‘Neen, ik neem Abels mede. Morgen wordt de reis aanvaard.’
Het had heel wat moeite gekost, Abels aan het verstand te brengen, wat er van hem geëischt werd. Hij begreep zeer in het algemeen, dat wanneer hij met een oostindisch groot heer als passagier eerste klasse naar Amsterdam reisde, zijne taak zou zijn, onderweg kleine diensten te bewijzen, bij aankomst in de hoofdstad voor eene vigilante te zorgen, naast den koetsier te gaan zitten, en aan te schellen bij mijnheers zwager.
Doch met zijne kennis der reisgelegenheden was het pover gesteld. Welk gedeelte van den weg moest per diligence, welk ander per spoortrein afgelegd worden? Hij wist het niet. Kon men aan het diligence-kantoor plaatsbriefjes bekomen, die ook voor den spoortrein geldig waren? Hij zou er naar informeren. Hoeveel moest er betaald worden? Daar had hij geen voorstelling van. In hoeveel tijd werd het trajekt afgelegd? Dit zou hij mijnheer niet kunnen zeggen.
De oud-gouverneur echter, die alles wist, wist ook uit welk hout men in Nederland oppassers vervaardigde. Het zou zijne achterdocht hebben opgewekt, indien Abels kennis had gedragen van de dingen, die hij bleek niet te weten. Gelijk het vanzelf sprak, dat het heelal door onpersoonlijke wetten bestuurd wordt, was het ook natuurlijk, dat Abels en de zijnen stoffels waren. Een man, die zes en dertig jaren in Indie had doorgebragt, dacht te verlicht, om zich daarover te bedroeven of te vertoornen.
| |
| |
Bovendien, er waren andere en gewigtiger dingen, waarover de heer Van Alkemade, eer hij het besluit nam zich naar Amsterdam te begeven, rijpelijk had moeten nadenken.
Zou hij, in de eerste plaats, al dan niet de punten vaststellen, waarover het onderhoud met zijn zwager Bruce loopen zou?
In vele opzigten was dit geraden.
- ‘Blanditer nugari,’ - zeide hij tot zichzelven, - ‘daarvan heb ik een natuurlijken afkeer. Mijn zwager is een geletterd man, en het is de eerste maal in ons leven, dat wij elkander ontmoeten zullen. Zal ik tegen hem opgewassen blijken, dan moet ik goedbeslagen ten ijs komen.’
Maar het zelfvertrouwen won het bij nader inzien van de voorzigtigheid.
- ‘Uit mijn klassieke lektuur is mij zulk een overvloed van toepasselijke spreuken bijgebleven,’ - bedacht de oud-gouverneur, - ‘dat de vlag in elk geval meer dan volstaat, om de lading te dekken.’
Ander kwestieus punt: Zou hij zijne zuster inlichten omtrent Jozefine's verhouding tot den burgerlijken stand?
Zoo ja: zou hij dit doen regtstreeks, dan wel in bedekte termen? Zoo neen: hoe zou hij de zaak voorstellen, indien er hem naar gevraagd werd? En indien er over werd gezwegen, welken vorm van dwaling zou hij laten voortbestaan?
Splinterige vraagstukken, in staat zelfs wereldwijzer mannen dan den heer Cornelis van Alkemade in ongelegenheid te brengen!
De slotsom was, dat hij een programma arresteerde, hetwelk evenals een rottinghengel korter en langer gemaakt, uit- en ingeschoven kon worden. Aan zijn gelaat kon men niet zien, welke keus hij gedaan had, maar wel, dat hij alles gewigtig vond: zijn plan, de uitvoering, en bovenal zichzelven.
Omtrent één punt was hij met zijn geweten dadelijk in het effen geweest: dat hij te oud, en een te ernstig man was, om aan verrassingen te doen. Een gewezen gouverneur der Molukken was niet gewoon, overvallen te worden, en overviel anderen niet.
Toen dus Abels eenige malen naar het diligence-kantoor gestapt was, en er op zijne informatiën genoegzaam staat kon gemaakt worden, bragt de heer Van Alkemade een brief aan zijne zuster in gereedheid, waarin hij tegen dien en dien dag dat en dat uur, deftig belet vroeg.
| |
| |
Eén dag werd voor de heenreis gerekend, één voor de terugreis, één voor het bezoek. Zijn intrek zou hij nemen in een logement. Men werd verzocht, niet te beproeven, hem van deze regeling af te brengen. Hulp had hij niet noodig: daarvoor bragt hij zijn knecht mede. Eene uitnoodiging om te blijven middagmalen zou hij gaarne aannemen, zoo er althans om zijnentwil geen omslag gemaakt werd. Hij had eene leverkwaal, het spruw, en beginselen van tering. Hij was niet op zijn mond, zooals zijn vader geweest was, en zijn moeder had ingewilligd. Wanneer men als hij, zesendertig jaren in Indie had doorgebragt, dan bezat de Hollandsche tafel weinig aantrekkelijks meer. De tijd van nunc est bibendum, nunc pede libero, lag achter hem. Het zou reeds veel zijn, zoo hij van zijne Amsterdamsche reis het leven afbragt.
Mevrouw Bruce, even sterk verlangend haar broeder terug te zien, als zij aan den anderen kant tegen de eerste ontmoeting opzag, beijverde zich, dezen brief met de meeste hartelijkheid te beantwoorden. Aan de kinderen werd het handschrift van oom Cornelis niet vertoond, evenmin als met het vorige gedaan was. De eerste druk van Hildebrand's Camera Obscura deed in die dagen de ronde der Nederlandsche jeugd, en de moeder der Bruce's achtte het onnoodig, vergelijkingen uit te lokken tusschen den Indischen bloedverwant en neef Robertus Nurks.
De reis van Den Haag naar Amsterdam verveelde den oud-gouverneur. Maar niet veel meer dan de meeste andere dingen hem verveelden.
Wat hij in Indie van de nieuwe Europesche vervoermiddelen gehoord had, viel bij de kennismaking tegen; dit sprak van zelf. Bij vergelijking kon hij nog niet oordeelen, daar hij uithoofde zijner zwakke gezondheid tot heden zich had moeten bepalen, zoo goed en kwaad het ging, van Brouwershaven naar Den Haag te sukkelen. Of in andere landen van Europa sneller en gemakkelijker gereisd werd dan in Nederland, dit wist hij niet. Maar het stond vast, dat in Nederland alles erbarmelijk was. Aan welke afgebeulde jagersknollen gaf men er den naam van diligence-paarden! Welke rammelkasten waren de diligences zelven! Welke met blaauw laken gevoerde beestenhokken, waar men noch leunen, noch overeind zitten, noch de beenen behoorlijk uitstrekken kon, werden door die Hollandsche Spoorweg-Maatschappij voor wagens eerste klasse gevent! Was het de moeite waard geweest, ter wille van dien
| |
| |
slakkengang op rollen, de trekschuiten af te schaffen? Hoe anders ging het er langs op Java, van Anjer tot Banjoewangi, in een eigen reiswagen met twee loopjongens achterop, en zes gouvernements-postpaarden in het tuig!
Maar gelijk ik zeide, de heer Van Alkemade verveelde zich maar half.
Tegenover hem zat Abels, - Abels die in last had, uit eene schildpadden bonbonnière (geschenk van een ten onder gebragt Moluksch opperhoofd), den oud-gouverneur van tijd tot tijd een pepermentje aan te bieden, - Abels, die uit een flacon van kokosnoot, ter grootte van eene veldflesch, zijn zakdoek bevochtigen moest met eau-de-cologne, - Abels, die wanneer de zon hinderde, beproeven moest, de te korte en te smalle blaauwe gordijntjes digt te schuiven, of, wanneer de lucht zich dekte, even het raampje moest openen tegen de benaauwdheid.
De heer Van Alkemade was niet een dier menschen, welke, wanneer zij eenige uren in een openbaar middel van transport moeten doorbrengen, hetzij een praatje aanknoopen met hunne medereizigers, hetzij een boek nemen en gaan zitten lezen. Lezen, onder het rijden, vermoeide hem. Kennis maken met andere passagiers (de Hollandsche manier van reizen) vond hij kleinsteedsch. De Engelschen in Europa, had hij vernomen, spreken op reis met niemand, die niet aan hen voorgesteld was. Zoo betaamde het.
Evenmin behoorde hij tot hen, die van het gedwongen zwijgen der ligchamelijke zwakheid gebruik maken, om, weggedoken in hun hoekje, te gaan zitten peinzen over het verleden, het heden, en de toekomst, over hunnen levensloop, hunne tekortkomingen, hunne vooruitzigten, of de vooruitzigten van andere personen, die hun dierbaar zijn.
Door welke gaven, die ik mis, munten die en die onder mijne land- en tijdgenooten uit? Welke diensten, die ik verzuimde, werden door dezen en genen van mijne kennis, bewezen aan de openbare zaak? Welke natuurlijke gebreken of neigingen kunnen oorzaak zijn, dat de menschen over het algemeen niet van mij houden, niet van mij gediend zijn, mij verkeerd beoordeelen? Wat zou ik kunnen doen, om een knapper, een beter, een beminlijker mensch te worden?...
De dag, dat de oud-gouverneur der Molukken zich zelven dergelijke vragen stelde, moest nog aan den hemel rijzen, en 's heeren Alkemade's zon - opdat ik er dit bijvoege - is
| |
| |
ondergegaan, vóór hij er gelegenheid toe gevonden of genegenheid toe gevoeld had.
Over het algemeen hield hij er niet van, aan zijne meerderen te denken. Zelfs niet aan zijne gelijken. De overtuiging, dat hij alles beter wist dan iemand anders, juister beoordeelde, klaarder doorzag, ontnam elke vergelijking van dien aard hare bekoring.
Gaarne daarentegen dacht hij aan personen als Abels.
Wie kon, wanneer hij dien stumpert met de koeblonde, in het kaarsvet gezette tire-bouchons, tegenover zich zag zitten, nog één oogenblik gelooven, dat alle menschen afzonderlijk geschapen worden door God?
Welk een dubbelzinnig kompliment aan den Hemelschen Vader, dat dergelijke musschen niet zonder zijnen wil ter aarde vallen!
Bestond er dwazer idee, dan dat Jezus Christus voor de zonden van zulk soort van lieden gestorven was aan het kruis?
Een vrolijk vooruitzigt, aan gene zijde van het graf, er te worden opgewacht met: Daar was Abels!
Welk een type van den Nederlander, dat kereltje aan de overzijde!
De glazige aardappelen keken hem de glazige oogen uit. Tien tegen één, dat hij in geen zes en dertig jaar een bad genomen had. Welk ondergoed! Welke bovenkleederen! Hoe kruiperig waren ze bedankt, kon men nagaan, de afleggers en gevers dier kale plunje!
Hoe de vrouw van zoo'n man er uitzag? Abels en zijn wijfje! Kan zulk een volbloed Nederlandsch echtpaar anders aangeduid worden, dan als een stel kinderen voortbrengende beddepannen onder één deken? En welk een deken!
Maar zoo waren de Hollanders. Dat noemde men de kern der natie. Voor zulk volk schreef Heinzen zijn Lepelaar. Domme vreemdeling, en nog dommer landgenooten! Wilden de stakkerts naar Indie gaan, dan konden zij er fortuin maken. Indie lag nog braak. Indie was een goudmijn. Maar ze hadden geen energie. Zend dien Abels naar Java, en rijst met boter en suiker zal het eerste zijn, waar hij daarginds om vraagt; en zondags naar de kerk. O volk van katechiseermeesters! Zelfs die loterijjood, Bisschofs, kon het katechiseren niet nalaten. Zelfs Heinzen niet. Zelfs Efraïm niet. De eenige bruikbane persoon misschien was Van den Ende, met zijn langen hals. Die kerel wilde ten minste eerst alles onderst boven keeren.
| |
| |
Op die wijze kon er nog iets van teregt komen. Jammer dat hij te koop liep met zijn kennis aan Spinoza, en ook al zoo arm was als de mieren. Altemaal schooijers, altemaal Abelsen, altemaal oppassers. Een natie met roode handen, groote voeten, ledige magen, en aangekleed in een uitdragerswinkel...
De goede Abels was à mille lieues van te beseffen, welke rijke stof tot overpeinzingen door hem geleverd werd aan den nimmer uit de plooi gerakenden ouden heer, die nu en dan hem zijn zakdoek toestak of om een pepermentje wenkte. Hij zag alleen met welgevallen, dat de reis mijnheer geen kwaad deed.
Er zijn van die gestellen, welke men wanen zou omver te kunnen blazen, doch bij welke eene overheerschende gedachte de plaats van spieren en gezondheid vervangt. Het gevoel zijner eigen voortreffelijkheid deed bij den oud-gouverneur der Molukken de uitwerking van overvloedig en krachtig dierlijk voedsel. Al hetgeen dat gevoel bij hem opwekte, wekte meteen zijne levensgeesten op. Bij de aankomst te Amsterdam zou men gezworen hebben, op zijn gelaat een hoogeren glans te zien liggen, zooals wanneer Mozes van den berg afdaalde: de shechina der zelfvoldoening.
|
|