Aan Prof. Jan ten Brink.
Parijs, 21 Maart 1886.
Waarde Heer Ten Brink,
De personen in Nederland, die beproefd hebben U tegen mij op te zetten, verdienen uwe minachting.
Fantasio's schertsen met de uitgaaf uwer romantische werken, bedoelde niets anders dan U lagchend te wreken van de charlatanerie eens industrieels.
Uw glimlach doet mij méér genoegen, dan de boosaardigheid van anderen in staat is mij leed te doen.
Bladz. 5-8 gaan in dank hierbij terug. Weder hebben mijne korrekties niets te beduiden. Ik waardeer en eerbiedig uw arbeid, en ben gevoelig voor de vriendschap en persoonlijke genegenheid die er telkens in doorstraalt.
Alexandre Vinet zeide indertijd: ‘L'esprit n'a point de coeur, mais le coeur, souvent, a de l'esprit’.
Dit is op U van toepassing. Uw hart maakt U geestig, en gij zijt, zeldzame uitzondering, vernuftig zonder gal.
Indien uw opstel voortgaat zooals het begint, dan zal ik