Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 333]
| |
schrijver dezer regelen geen Franschman is, maar een Hollander en daarbij een halve Javaan, anders gezegd een nederlandsch-indisch industrieel. Alleen mijn meerderjarige zoon is, in het belang zijner studien en die van anderen, Franschman geworden, en niet een ‘genaturaliseerde’, maar een ‘gereïntegreerde’, krachtens een fransch staatsbesluit van 1791, dat aan alle wettige afstammelingen der uitgeworpenen van 1685 de bevoegdheid geeft hunne fransche burgerschapsregten terug te vragen. Het verleenen daarvan wordt hier niet als eene gunst aangemerkt, maar als het afdoen eener oude schuld, waarvan men het als een pligt en eene eer beschouwt zich te kunnen kwijten. U ziet, dat deze zaak weinig of niets te maken heeft met mijne persoonlijke vaderlandsliefde. Doch waar dwaal ik heen? Ik wilde U enkel bedanken voor de heusche toezending van het overdrukje uit den Economist, mij dezer dagen geworden, en voor de eer die U mij doet door met zooveel onderscheiding en zoo uitvoerig over mijn Land van Rembrand te schrijven. Ik wensch den uitgever een paar honderd zulke lezers toe, en meer. Inzonderheid streelt het mijne eigenliefde dat U doet uitkomen hoe ik mijn best heb gedaan in onze geschiedenis der 17de eeuw ook de kolonien op te nemen. Werkelijk is mijne hoofdbedoeling geweest het kader der vaderlandsche historie, door het toelaten van zulke te vaak verwaarloosde of te vaak afzonderlijk behandelde onderwerpen, wat ruimer te helpen maken. Alles kan een historieschrijver niet weergeven. Doch een beeld onzer 17de eeuw zonder de O.I. Compagnie doet mij | |
[pagina 334]
| |
denken aan eene voorstelling van Aballino zonder den Bandiet, wegens verkoudheid van den hoofd-akteur. Over onze 18de eeuw zou ik, al ware het minder uitvoerig, wel iets kunnen schrijven, geloof ik; doch daarvoor zou ik mij nogmaals eene bibliotheek moeten aanschaffen, en (dit zij gezegd zonder uw vaderlandsch gevoel te kwetsen) daar heb ik geen lust in. Het hollandsch publiek bemint te weinig de letteren, en een hollandsch auteur zonder fortuin is van te kwade konditie. De Hollanders vermoeden zelfs niet dat studie geld kost. Alleen eten, drinken en kleederen kosten geld, denken zij. De letteren laten zij voor de liefhebbers. ‘En ik dan’, vraagt U, ‘die mij voor het aankondigen van uw werk zooveel moeite gaf?’ U hebt gelijk, en ik schaam mij. Met aanbeveling in uwe welwillende herinnering,
Uw dienstwillige dienaar. |
|