Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 320]
| |
Aan Prof. Jan ten Brink.Parijs, 21 Julij 1885.
Waarde Heer Ten Brink,
Hierbij alvast eenige biografische aanteekeningen omtrent mijzelf. Zij gaan tot het einde van mijn studententijd, 1848Ga naar voetnoot1. Ik beloof U ze te zullen vervolgen en wederkeerig belooft U mij er alleen het strikt noodige aan te zullen ontleenen. U zoudt, door te mild te zijn, mij benadeelen, voor het geval dat ik te eeniger tijd zelf mijne Herinneringen wilde uitgeven. Ik dank U voor uwe mededeelingen omtrent het Leven van Van Mander. Gij, die U interresseert voor alles wat Bredero betreft, zult met genoegen het volgende vernemen. Gij herinnert U de plaats uit Lucelle, 2de Bedrijf, 4de uitkomen, waar Pannetje-vet tot Lecker-beetje zegt: ‘Ghij verstaet jou immers wel Toen mijn zoon dezer dagen, ten behoeve van Kollewijn die dit verzocht had, den franschen tekst van Lucelle (door Lejars) met Bredero's bewerking vergeleek, heeft hij van die onverstaanbare plaats de aannemelijke verklaring gevonden en aan Kollewijn doen toekomen. Lejars maakt hier eene lange reeks calembourgs, spelend | |
[pagina 321]
| |
met de dubbele beteekenis der namen van dansen en van schotels. Dit begint met ‘fricassée’, en gaat zoo voort. Fricassée, naam van een geregt, is tevens die van een dans. En van die woordspelingen stapelt Lejars er een half dozijn opeen. Bredero heeft dit niet begrepen, of heeft geen kans gezien die fransche aardigheden in het hollandsch over te brengen. Niettemin behield hij de plaats (instede van haar over te slaan) en verviel daardoor in de U bekende duisterheid, nog verzwaard door drukfouten. Voor de laatsten, dat spreekt, is hij niet verantwoordelijk. Met Constans' Chrestomathie moet gij voorzigtig zijn. De algemeene inhoud (gevolgd naar mondelinge voordragten van Gaston Paris) is goed. Maar Paris heeft het boek zelf niet kunnen nazien. Verschillende duitsche namen zijn verminkt. Uw ongunstig oordeel over het nieuwe artikel van Doorenbos vermeerdert mijne nieuwsgierigheid. Verleden jaar lag in den Cercle Saint-Simon alhier, waarvan ik lid ben, de Nederlandsche Spectator ter lezing. Thans niet meer. Ik bid U, zend mij het nummer onder kruisband. Per omgaande krijgt gij het in dank terug. Ik ben sedert lang gewoon, zelfs met grofheden mijn voordeel te doen. Nog eens, U zult van mijne auto-biografische bijzonderheden een matig gebruik maken.................. Mijne bedoeling is alleen U in de gelegenheid te stellen een oordeel op te maken over de omgeving mijner jeugd en later. Met vriendschappelijke gevoelens Uw dienstwillige. |