Aan denzelfden.
Parijs, 27 Julij 1885.
Waarde Heer Ten Brink,
Met U ben ik van gevoelen dat er geen termen zijn dupliek te leveren op de aanmerkingen van Doorenbos. Mij persoonlijk is het artikel, dat in dank hierbij terug gaat, tegen gevallen. Ik heb er niets uit geleerd.
Den heer Holkema zal ik in geen geval het vel over de ooren halen. Maar onder den indruk uwer letteren van Zaturdag vraag ik mij: Waarom schrijf ik over Multatuli, en waarom niet over Kneppelhout? Waarom niet over Haverschmidt?
Den laatsten laat ik nu rusten, hoewel ik de Snikken en Grimlachjes van Piet Paaltjes een sieraad onzer hedendaagsche letteren vind.
Maar den schrijver der Studenten-Typen! Maar Klikspaan!
U moet mij melden of er eene reden bestaat voor uw niet-opnemen van Kneppelhout tot heden.
Heeft hij geweigerd U inlichtingen te verstrekken? Zijt U niet wèl met hem? Bestaat er eene andere oorzaak?
Zoo niet, laat ons dan de volgende afspraak maken: Terwijl U aan Kneppelhout werkt zal ik het aan Multatuli doen; en opdat die twee zwakke gezondheden ons onder het werken niet ontvallen, zal de uitgever tijdig bekend maken dat de twee eerstvolgende afleveringen gewijd zullen zijn, de eene aan Kneppelhout, de andere aan Multatuli. Beiden zullen dan althans vóór hun dood weten dat er aan hen gedacht is.