groot genoegen gedaan. Uw boek is een goed boek, bewerkt naar eene goede methode, en het verblijdt mij er mijn naam aan verbonden te zien. Het komt mij voor, dat door deze verhouding tusschen U en mij, aan de letterkundigen in Nederland een ordentelijk voorbeeld gegeven wordt.
Taine zou in uw werk ongetwijfeld belang stellen, zoo hij maar hollandsch verstond. Hetgeen in zijn boekje l'Art dans les Pays-Bas over Holland voorkomt, verhaalde hij mij indertijd, is of uit onze latijnsche bronnen der 16de en 17de eeuw geput, of hem aan de hand gedaan door een vriend die het Vlaamsch in zoover magtig was dat hij Van Mander lezen kon in het oorspronkelijk, met de hulp van Kiliaan's woordenboek.
Uwe aflevering over Hasebroek zal ik met het meeste genoegen ontvangen. Tot heden ken ik het opstel alleen uit verslagen. Veel succès met Thijm, dien ook ik zeer hoog stel. Over mijzelf zal ik U gaarne alles mededeelen wat U verlangt te weten, en niet te vinden is hetzij in De Keyzer's Bloemlezing, hetzij in mijne ‘Persoonlijke Herinneringen’ betreffende Potgieter, hetzij in mijne brieven aan uzelf, indien U die bewaard hebt. Voor zoover ik mijzelf beoordeelen kan, behoor ik tot de klasse der personen wier gemiddelde men best van al uit hunne brieven leert kennen.
Van Hamel's Renclus de Moiliens schijnt ook mij toe, hem zeer tot eer te verstrekken. U zoudt de aangewezen persoon zijn om voor dat boek een opstel voor Nederland te schrijven. Wij zijn te zeer gewoon, Dante aan te merken als een begin. Uit den Renclus, en uit zoovele anderen, kan men zien dat Dante veeleer een einde