Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan Prof. Jan ten Brink.Parijs, 28 Januarij 1885.
Waarde Heer Ten Brink,
Het zal mij niet minder vereeren dan genoegen doen, indien gij mij uw boekGa naar voetnoot1 wilt opdragen. Ontvang bij voorbaat mijn dank. Met aandacht las ik in Nederland de hoofdstukken die het zullen zamenstellen. Het is eene grondige studie; en het verwondert mij niet dat | |
[pagina 304]
| |
de jongelui te Leiden U gaarne hooren over dit en verwante onderwerpen. Hetgeen ik in het XIIde hoofdstuk van mijn Land van Rubens 1879 aan den Vermakelijken Avonturier ontleend heb (tot kenschetsing der zuid-nederlandsche zeden in de 17de eeuw) heeft in zichzelf niets te beduiden. Echter zult gij mij eene dienst bewijzen, zoo gij onder het korrigeren der proeven van uw herdruk, er met een enkel woord naar verwijzen wilt. Het publiek moge er uit zien dat ik uwe opdragt niet volstrekt onwaardig ben. Uwe opmerking dat ik in langen tijd U niet schreef is een nieuw bewijs hoe snel ons leven voorbijgaat. Op mijn woord, ik was van mijn stilzwijgen mij niet bewust, en geen haar op mijn hoofd heeft er aan gedacht U iets te verwijten. Ik onderstel dat mijne versuffing voortgekomen is uit de vervelende drukte die verbonden was aan het terugzenden van zoo vele boeken, gediend hebbend voor mijn Land van Rembrand. Gij toont een man van smaak te zijn, wanneer gij met het voltooijen van dat boek mij geluk wenscht. De felicitatie is verdiend. Ook ‘des Guten’ kan men ‘zu viel’ ondernemen; dit ben ik gewaar geworden. De renaissance in Italie - dat is een goed begin. Wanneer U daarna, voor uwe studenten, ook de renaissance in Frankrijk, de renaissance in Engeland, de renaissance in Spanje zult behandeld hebben, dan zal er, omtrent den oorsprong der nederlandsche letteren in de 17de eeuw, in de breinen dier jongelieden een gewenscht licht rijzen. Zij zullen er U erkentelijk voor zijn. Ons feestje van 10 dezer, ter eere van onze zilveren bruiloft, was inderdaad zeer genoegelijk. Tot 4½ uur | |
[pagina 305]
| |
in den ochtend zijn de jonge schoonen blijven dansen. Onze vriend Van Hamel, en zijn lieve vrouw, waren als naar gewoonte de innemendheid zelf. Louis Coenen en Johannes Wolff hebben muziek gemaakt, zoo fraai alsof deze twee ‘anciens pensionnaires de S.M. le roi des Pays-Bas’ te gast waren bij den koning en de koningin. Met aanbeveling in uwe vriendschappelijke herinnering
Uw dienstwillige. |
|