Aan Prof G.D. L Huet.
Parijs, 20 Oktober 1884.
Waarde Vriend,
Onze dank aan uw vrouw en aan U voor uwe kostelijke wenschen bij gelegenheid van den 25sten verjaardag van ons huwelijk. Het trof ons aangenaam dat zoo velen in Holland, op wier vriendschap wij prijsstellen, 13 Oktober ons in liefde gedachten. Plaaggeest die gij zijt, te onderstellen dat ik door heimwee naar vaderland of bloedverwanten niet gekweld word! Anne en Gideon beweren het tegendeel, en verwijten mij somtijds een onverbeterlijken Hollander te zijn; altijd met den neus in de hollandsche boeken; snuffelend naar merkwaardige vrouwen en mannen uit Holland's verleden; er eene eer in stellend, zuiver hollandsch te schrijven, en in het dagelijksch leven mij uit te drukken met de naauwkeurigheid van een docent in de hollandsche taal- en letterkunde bij eene hoogere burgerschool. Echter weet ik niet, of zij niet in de tegenovergestelde rigting tot een soortgelijk uiterste vervallen als gij. Mijne eigenlijke leer is dat men het voorbeeld van den mongoolschen wijze behoort na te volgen, die tot stelregel had dat een goed Chinees in de eerste plaats mensch, en daarna Chinees behoort te zijn.
De broeders en zusters, waaronder Adriaan en Charlotte, hebben ons verrast met een keurig geschenk van delftsch oud-blaauw. Ook dit heeft ons buitengewoon veel genoegen gedaan. Kortom, 13 Oktober was voor ons een