Brieven. Deel 2. 1876-1886

Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Parijs, 10 Junij 1884.

Hooggeachte Mevrouw,

Misschien hebt U uit de Haarlemsche of eene andere courant reeds vernomen dat Gideon op de eervolste wijze geplaatst is aan de Bibliothèque Nationale alhier; zoodat wij zijne opvoeding thans als voltooid mogen beschouwen, en de hoop mogen koesteren dat hij verder in Frankrijk eene gelukkige loopbaan volgen zal.

Wij maken ons ongerust over den toestand van den prins van Oranje. Ik vond het telegram van gisteren avond, heden ochtend verschenen in de dagbladen hier, zorgwekkend.

[p. 285]

Ook interesseren wij ons voor de interpellatie in de Tweede Kamer, over de zaak van den rajah van Tenom.

Ik heb eene circulaire ontvangen waarin bijdragen gevraagd worden voor een nationaal huldeblijk aan Nicolaas Beets. Gaarne is voor dat doel door Gideon en mij geofferd. Evenzoo voor eene soortgelijke inzameling, maar op kleiner schaal, ter eere van De Hoop Scheffer. Wat Beets betreft vind ik het eene onbillijke bepaling onzer hooger-onderwijswet, dat een hoogleeraar zijn ontslag moet nemen alleen omdat hij zeventig jaar is. In Frankrijk verstrekt het gouvernement aan bejaarde hoogleeraren, indien zij dit verlangen, een suppléant; maar de titularis blijft tot aan zijn dood in het bezit van zijn rang en van zijn volle traktement.

Ik hoop dat U in Den Haag eene drooger en warmer Junij-maand beleeft dan wij te Parijs. Sedert verleden zondag zijn wij weder aan het stoken!

Wil s.v.p. de eerbiedige groeten van ons drieën aan den heer Bosboom overbrengen, en mij gelooven

Uw gehoorzame.