mij verbaast? Het schijnt mij toe in de rede te liggen, dat voor een leerstoel het meest in aanmerking komt de persoon die, vergelijkenderwijs, de geschiktste boeken over het onderwerp geschreven heeft, of voortgaat te schrijven. Het is mijne schuld niet dat de heeren te uwent er anders over denken. Dan wel, zij denken even zoo, maar vinden mijne boeken niet geschikt. Over dit laatste punt zou ik niet kunnen redetwisten zonder regter in mijne eigen zaak te worden. Zij zijn oud genoeg, en behooren wijs genoeg te zijn, om zelf te weten wat zij doen.
Teregt zegt U, dat ik voor mijn geluk aan een professoraat in Nederland geen behoefte heb. Mij is het meer waard dat mijn zoon, van wien ik U schreef dat hij in Oktober of November e.k. bij de Bibliothèque Nationale alhier geplaatst zou worden, reeds sedert 1 Mei daar werkzaam is.
U zult toestemmen dat op mijn tegenwoordigen leeftijd het succès van mijn zoon van meer belang is dan het mijne. Het is waar dat ik, naar Leiden verplaatst, hem hier had kunnen achterlaten, zonder vrees voor zijne verdere toekomst. Maar ik geloof dat hij de waarheid zegt wanneer hij verzekert dat hij liever te Parijs blijft met ons. Parijs is zulk eene groote stad. Jongelieden die voor de studie leven waarderen hier dubbel een eigen te huis.
Enfin, U ziet dat ik met het oog op het toekomstig hooger onderwijs reden heb Ten Kate's geestige parodie van het Wilhelmuslied over te nemen, en tot mijne waarde landgenooten te zeggen: