U niet, omdat ik niet schrijven kon, begraven onder politieke, koloniale, en kommercieele brochures der 17de eeuw. Mijn hoofdstuk over den Handel is thans af, - in kopij, - en van de korte pauze tusschen het verzenden van deze en het korrigeren der drukproeven, maak ik gebruik om uwe vriendschappelijke letteren van 30 December te beantwoorden.
Ik kondoleer U met het verlies van den uitgever uwer Hedendaagsche Letterkundigen. Had ik geweten dat hij zoo jong sterven zou, ik zou weleer vriendelijker over hem gesproken hebben. Uwe studie over Ten Kate ontving ik niet. Ik hoop dat gij spoedig een nieuwen uitgever zult vinden, en deze mij dan meteen uw opstel over Hasebroek zenden zal.
Herinnert gij U dat ik U aanspoorde, in uwe Galerij ook Van Vloten op te nemen? Zeg niet dat het nu te laat is. Ik geloof dat velen U erkentelijk zouden zijn indien gij Van Vloten alsnog behandeldet. Zijne dochters zullen U zeker gaarne voorthelpen, althans zijne dochter Betsy, die ik hier te Parijs leerde kennen. Zij had eene groote vereering voor haar vader en treurt, hoor ik, zeer over zijn verlies.
Zend mij s.v.p. den brief van den heer De Roock te Bergen-op-Zoom terug, dien ik U ter leen zond, en voeg er al de schrifturen van mij bij, die U niet wenscht te behouden. Den brief van den heer De Roock (handelend over sommige beeldhouwwerken in de kerk te Wouw) zal ik eerlang noodig hebben.
Uw ‘slamat taoen baroe!’ wordt U van harte gereciproceerd door
Uw dienstwillige.