Brieven. Deel 2. 1876-1886

Aan den heer J. Kneppelhout.

Parijs, 10 December 1883.

Waarde Vriend,

Dank voor de vriendschappelijke toezending uwer Italiaansche Reisherinneringen, die de heugenis van mijn eigen bezoek aan Napels, Rome, Florence en Milaan, in 1865 en 1876, op de aangenaamste wijze bij mij verlevendigd hebben, en waardoor op nieuw de lust bij mij gewekt is nog eens te gaan overzien wat ik te snel en te vlugtig zag en niet naar behooren in mij opnemen kon.

Had ik mijn wensch, ik ging in Italie mijne dagen eindigen, te Florence of te Rome. Ik zou zelfs niet weigeren het te Pompeji te doen.

Ik heb het betreurd dat men U niet geraadpleegd heeft

[p. 272]

over de fransche uitgaaf van Holland-Krakatau. De fransche editie (van de hollandsche zal ik geen kwaad zeggen) zou daardoor voor vele tekortkomingen bewaard zijn.

Wij bewonen steeds hetzelfde appartement, en met hetzelfde genoegen. Mijn zoon heeft de drie jaren van den cursus der Ecole des Chartes achter den rug, en schrijft thans zijne ‘thèse’. Wanneer hij daarmede gereed is, dan hoop ik dat hij eene plaats zal vinden aan de Nationale Bibliotheek of bij het Nationaal Archief.

Onze eerbiedige groeten aan mevrouw Kneppelhout.

De Uwe.