Brieven. Deel 2. 1876-1886

Aan dezelfde.

Parijs, 15 Oktober 1883.

Waarde Francisca,

Uwe letteren van j.l. woensdag in dank ontvangen. Gij werdt te Arnhem sneller bediend dan ik te Parijs. Dr. Claudius en Mr. Isaacs zijn nog niet in mijn bezit, hoewel de depôt-houder der ‘Tauchnitz-edition’ alhier beloofd heeft dat ik beiden heden ontvangen zal.

Bewijs mij s.v.p. de dienst, vóór gij U weder in Mr. Isaacs gaat verdiepen, eerst nog de bijgaande kleine stukken te vertalen:

1.	La Caille (Tourguénef).
2.	Mémoires d'un Conspirateur, Luigi Settembrini (Arv. Barine).
3.	Die beiden Scheinwetreiter (Victor Blüthgen), en
4.	Un moment de Colère (Gaston Bergeret).

[p. 271]

Die bevallige kleinigheid van Tourguénef is zijn zwanenzang geweest. Laat ons, te zijner eer, met haar beginnen; en vertaal ook s.v.p. het nootje bij den titel.

Met welgevallen zie ik U Parisina lezen. Het jonge geslacht in Nederland leest Byron veel te weinig. Mij is zijn Don Juan - met Faust - het epos der 19^de eeuw.

Het berigt in de couranten dat er te Batavia, voor de noodlijdenden in Bantam en de Lampongs, f 800.000 ontvangen is, verheugt mij zeer. Er wordt daar veel ellende uitgestaan. Het zou niet schaden, al werd het millioen volgemaakt.

Met de hartelijke groeten van ons drieën,

De Uwe.