schapsregten te bekomen. Doch het laat zich aanzien dat ik daaraan niet verder gevolg zal behoeven te geven. Mijn zoon wordt in de volgende maand meerderjarig voor de nederlandsche wet, en is het reeds nu voor de fransche. Men verzekert mij dat hij op dien grond erkenning van zijne regten zal kunnen vragen, zonder dat ik zelf daarin betrokken worde, hetgeen niet eigenaardig zou zijn, daar ik in Frankrijk niet naar eene betrekking sta en, op mijn leeftijd, niet één reden heb van nationaliteit te veranderen. Behalve nog dat ik door mijne boeken in Nederland, en door mijne courant in Indie, aan het nederlandsch publiek in beide werelddeelen mij op natuurlijke wijze verbonden gevoel.
Mijn uitgever stelt zich voor, nog dezen zomer den aanhef van het 2de deel van mijn Land van Rembrand te doen verschijnen. Het eerste hoofdstuk, dat zijne voltooijing nadert, zal moeten handelen over de beteekenis van het Kalvinisme voor de republiek der Zeven Provincien, en U zult daaruit zien dat uwe opvatting van de leer der hervormde kerk op mijne beschouwing grooten invloed is blijven uitoefenen. Zelfs komt het mij voor dat onze geschiedschrijvers, met uitzondering van Bakhuizen van den Brink en R. Fruin, te weinig theologen zijn, om aan dit tijdperk der vaderlandsche historie regt te kunnen doen.
De gunstige ontvangst van het Iste deel heeft mijne verwachting overtroffen. Want hoewel de auteurs die ik in dat eerste deel tegenspreek, slechts aangeduid worden met opgaaf van den titel hunner geschriften, zoo kan ik toch niet ontkennen, dat sommigen reden hebben mijn terzijde stellen hunner zienswijze aan vrijpostigheid