In Eigen Haard heeft men zonder mijne voorkennis mijn portret doen verschijnen, zooals gij misschien gezien zult hebben. Het bijschrift is zoo lyrisch dat ik er liefst over zwijg, hoewel de schrijver als paedagoog hoogachting verdient.
Met genoegen las ik Vosmaer's biografie van Jaques Perk en de inleiding van W. Kloos. Doch ik vind niet dat die heeren den dichter eene dienst bewezen hebben. Hen lezend verneemt men eene inwendige stem, die ‘la pièce! la pièce!’ roept; en wanneer men dan genaderd is aan la pièce zelf, dan valt zij tegen. Kloos en Vosmaer hadden zich moeten bepalen, dunkt mij, tot het bezorgen van eene nette tekstuitgaaf, en niet zulke hooge verwachtingen moeten opwekken.
Vosmaer's Nanno kwam mij nog niet in handen. Een nieuwe roman van Huf van Buren: de Mannen van Sint-Maarten, komt mij voor buitengewone verdiensten te bezitten.
Ook M. Coens zond mij zijn jongste werk: de dichtbundel Tienden van den Oogst. De bundel is te dik, vind ik, maar er komen artistieke verzen in voor.
Anne en Gideon maken het best, en dragen mij hunne groeten voor U op.
De Uwe.