brand spreekt, en erken dit niet aan hem verdiend te hebben. Zijt gij in de gelegenheid, breng hem dan s.v.p. mijn dank over, en zeg hem dat ik zijne humaniteit zeer op prijs stel.
Nu over die statuten. De kapitale bepaling in art. VI (‘in den ruimsten zin van het woord’), in verband met uwe toelichting bladz. 9, vernietigt het karakter van een letterbond.
De Bond of het Bond (het is geen goed teeken dat wij niet weten of Bond mannelijk, vrouwelijk, of onzijdig is) moet uitsluitend uit letterkundigen bestaan. Anders wordt het een pensioenfonds voor onderwijzers en onderwijzeressen.
Niemand mag lid kunnen worden die niet minstens twee of drie oktavo-boekdeelen geschreven heeft, of het equivalent daarvan.
Vertaalde romans van den dag rekenen niet mede. Alleen de vertalingen van de klassieke auteurs.
De werken moeten òf letterkundig òf wetenschappelijk zijn.
Dit wat art. VI aangaat. Thans art. IIIc ‘Algemeene Verspreiding enz.’. Dit kan nooit de roeping van het Letterbond zijn, en moet de taak van den boekhandel blijven. Anders krijgt men met de schoolmeesters van art. VI, ook, door art. III, de boekverkoopers aan den hals. En mag ik vragen: hoeveel zou er te verdeelen overblijven, indien die twee talrijke klassen tegen kontributie van eenige guldens 's jaars, regtverkrijgende leden konden worden?
Geheel onbekend is mij de heer mr. X. Zoo die heer notaris is, of financier, laat hem dan s.v.p. eens nagaan