Aan Mejufvrouw Francisca Gallé.
Parijs, 9 April 1882.
Waarde Francisca,
Anna schreef dezer dagen aan Caroline, die ons steeds zoo vriendelijk gedenkt. Ik feliciteer U met hare, hoe langzaam ook, toenemende beterschap, en verwonder mij niet dat gij haar te Arnhem terug verlangt.
Gisteren nam ik de vrijheid, U drie nieuwe feuilletons te zenden: een van Ch. Valois en twee van Fr. Coppée. Uw Piere Cervin, slot, heb ik in dank en in orde ontvangen.
Mogt gij dezer dagen mijn lieve zuster zien, groet haar dan s.v.p. van mij en maak haar opmerkzaam dat in den Gids van April een opstel van Joh. Dyserinck voorkomt, waarin zij, aan het slot, aardige bijzonderheden zal aantreffen omtrent de grootmoeder wier naam zij draagt.
Wil ook de nichtjes nog eens bedanken voor hare uitmuntende inlichtingen omtrent het Duivelshuis. Van de penteekening in het arnhemsche stads-museum is op mijn verzoek eene fotografie gemaakt, en men heeft de beleefdheid gehad mij daarvan een exemplaar te zenden.
Ik vind dat gij ten aanzien van den heer uitgever R. zeer bescheiden maar tevens zeer wijs gehandeld hebt. Het marchanderen over honorarium vergalt het genoegen dat een auteur aan het voltooijen van een werk beleeft. Het publiek, wensch ik U toe, zal met het gunstig