komt het middeneeuwsch op den voorgrond staan, gelijk niet meer dan billijk is, dan blijf ik liever te Parijs en beproef, met de hulp van bronnen die hier overvloediger vloeijen, een nuttig boek te schrijven. Mijn landgenooten zullen daarmede méér gebaat zijn, dan zoo ik kollege kom geven in een vak, hetwelk ik niet onder de knie heb.
Ziedaar openhartig hoe ik over de zaak denk; te openhartig misschien, waar het slechts een kandidatuur, geen benoeming, geen voordragt geldt. Doch ik weet dat gij invloed hebt, en dat, wie uw kandidaat ware, een ernstig kandidaat zou zijn. Gij hadt mij geen genoegelijker oudejaarsavond kunnen bezorgen, dan door uwe boodschap. Er zijn dingen en er zijn menschen in Nederland die ik niet hoogacht; maar de leidsche akademie beschouw ik als eene eer voor ons land, en, had ik niet zulk een zwervend leven geleid, waren mijne studien mijns ondanks niet te zeer een studeren ‘à bâtons rompus’ gebleven, ik zou het als eene buitengewone onderscheiding aanmerken, Jonckbloet's plaats te vervangen.
Nogmaals dus mijn dank en mijne beste nieuwjaarswenschen.
De Uwe.