Aan den heer Joh. C. Zimmerman.
Parijs, 12 December 1881.
Waarde Heer Zimmerman,
Ik dank U, bij het uitgeven uwer Liederen en Gedichten van Potgieter, aan mij gedacht te hebben. Uw doel in aanmerking genomen, Potgieter te helpen populariseren, kan niemand de keus, die door U gedaan werd, wraken. Sta mij alleen toe, in het belang der meergevorderden, en van Potgieter's roem, U aan te sporen het bij deze populaire proeve niet te laten. Niet lang geleden las ik mijne huisgenooten nog eens het vers ‘Rijkdom’ voor (in het 1ste deel Poezy, uwer uitgaaf), en allen werden wij op nieuw door zijne schoonheid getroffen. Van dat vers moest eene afzonderlijke, geïllustreerde uitgaaf bestaan; en het kan U geen moeite kosten in Nederland een teekenaar te vinden, die tegen het einde van het volgend jaar, wanneer te onzent allerlei prachtwerken plegen uitgegeven te worden, gereed kwam met een stel platen bij dit voor een modernen ‘verluchter’ zoo uitnoodigend