Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint.
Parijs, 17 September 1881.
Hooggeachte Mevrouw,
Weder in de winterkwartieren, herdachten wij gisteren uw verjaardag, en vleiden ons met de voorstelling dat U ook óns niet vergeten zijt, al dreef de zomer ons wederzijds van huis. Een zeer genoegelijk twee- of drietal weken bragten wij in het bosch van Fontainebleau door. En U? In welk bosch, welke beemd, gingt gij U vertreden? Wij hopen, dat de buitenlucht U goed moge gedaan hebben, en U den nieuwen jaarkring met vernieuwde krachten ingetreden zijt.
Raad eens aan wien ik met deze zelfde hollandsche post een brief verzend? Aan Beets. Ik ontving een present-exemplaar van zijn Anna Roemers, en was een dankbetuiging schuldig. Nu, de betuiging is opregt. Ik vind het een fraai boek.
Zijt U thans gereed met Mr. Groen's Archives? Zoo niet, mag ik er op blijven rekenen, dat U mij zult waarschuwen? Door mij dien schat voor eene poos te leenen, zult U mij zeer verpligten. Ik hoop, dat gij uwe studie over Westhoven aan Nederland zult afstaan.
Gedurende eenigen tijd ga ik mij in onze 17de eeuw verdiepen, en niets daarbuiten schrijven of lezen. Voor Nederland voltooide ik een opstel over Byron's Don Juan, dat reeds meer dan tien jaren in de pen geweest is. Dit moest er nog uit. Voortaan echter word ik een braaf Nederlander, lees alleen Nederlanders, schrijf alleen