zie ik, waarin het U bekende gedeelte van uw brief over Raymond voorkomt. De (nieuwe) uitgever verzekert mij, dat U een ex. gezonden is, of eerstdaags gezonden wordt; en ik neem dit gaarne aan, want de heer Tjeenk Willink is een stipt en voorkomend man, die als uitgever mij best bevalt.
Maar reeds te veel over mijzelven. Hoe vindt U nevensgaande portretjes van mijne vrouw en van Gideon, die beiden een plaatsje in uw album vragen, met verzoek, indien er van uzelve en van uw echtgenoot insgelijks nieuwe portretten bestaan, te mogen worden vereerd met twee weêrstuitjes. Ziet mijne vrouw er niet kostelijk uit, en is Gideon niet bijna een man geworden? U moet mij vergeven, dat ik op beider aanblik mij eenigzins verhoovaardig, in allen ootmoed en erkentelijkheid, want ik heb hen de wereld doorgesleept, van Bloemendaal naar Buitenzorg, van Batavia naar Parijs, en het zou zeer nadrukkelijk mijne schuld zijn, zoo zij de lip lieten hangen of genadig regt schenen te vragen. Lang niet altijd ben ik even vast overtuigd, dat mijn egoïsme verdiend heeft, er zoo goed af te komen.
Wij hebben hier eene onvergelijkelijk fraaije bloemententoonstelling gehad, in een openbaren tuin, grenzend aan het Nijverheidspaleis der Champs Elisées. Maar overigens wil het hier zoo min als in Nederland ditmaal regt zomer worden. Overheerlijk voorjaarsgroen, maar geen lekkere warmte.
In hoop op beter, voor U en voor onszelven, bieden wij U en den heer Bosboom onze eerbiedige groeten aan en bevelen ons in uw beider vriendschappelijke herinnering.
Uw gehoorzame.