Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 185]
| |
voor uwe heusche letteren van 21 December jl., kom ik al dadelijk met een verzoek tot U. Het is, of U de goedheid zoudt willen hebben, nevensgaand blaadje (gekopieerd uit uw schrijven van 9 november jl.) eens in te zien, en, zoo er uwerzijds geen bezwaren bestaan, mij onder terugzending vrijheid te geven, deze anti-kritiek op te nemen in eene noot, aan het slot van mijn laatste opstel over U in het eerstvolgend deeltje mijner Fantasien, met het uitgeven of althans het drukken waarvan de nieuwe uitgever mijner werken meer voortgang maakt, dan ik mij had voorgesteld het geval te zullen zijn. (Hoe vindt U dien langen volzin?) Ik zou het aardig vinden, in het publiek te verschijnen met uwe weerlegging; en ik zou er niets bijvoegen, dat spreekt, dan een woord van inlichting of opheldering, aan het begin of aan het slot. Doch vóór alles heb ik uwe uitdrukkelijke toestemming noodig. Wel niet uw jongeheer T. in persoon, maar iemand uit datzelfde litterarisch kringetje heeft mij per brief uitgenoodigd, voor het door U genoemd letterkundig weekblad mede te werken. Doch après coup is mij ter oore gekomen, dat die heeren (gelukkig!) boos op mij zijn, omdat ik in het laatste nummer van Nederland heb voorgesteld, die soort van litteratuur op te ruimen, en ons liever op de studie der meesterwerken van het buitenland toe te leggen. Mij evenwel zullen zij niet zoo gemakkelijk van de meening afbrengen, dat onze taal eene voorname oorzaak is van onze mediokriteit, en men een nuttig werk verrigt, door op dit verschijnsel onzer nieuwere geschiedenis de aandacht te vestigen. De heer M. te Kampen zendt mij eenige afleveringen | |
[pagina 186]
| |
van De Vrije Kerk, waarin opstellen voorkomen van zijne hand, ook van U. Hij vreest, dat sommige zijner aanmerkingen mij zouden kunnen hinderen, schrijft hij daarbij in een zeer beleefden brief. Die bezorgdheid is ongegrond. Het verheugt mij integendeel, dat dank zijne en mijne liefde voor litteratuur, er althans één punt van sympathie tusschen ons bestaat, en ik voor hem niet volstrekt dood of onvruchtbaar ben. De letteren worden op die wijze méér dan een amusement, daar zij personen zamenbrengen die elkaar anders levenslang vreemd zouden blijven. Het nieuwe jaar vindt mij verdiept in de dichtwerken van Hooft; en U zult lagchen, wanneer ik U zeg, dat dit geschiedt op aansporing van Quack en ten behoeve van den Gids. Het is komiek, dat wanneer het 3de eeuwfeest van Hooft's geboorte staat gevierd te worden, men voor den Gids een opstel ad hoc komt vragen te Parijs. Doch ik heb de zaak vrolijk opgenomen, en er een nieuw kompliment aan Parijs in gezien. Mijn zoon laat U eerbiedig bedanken voor uwe belangstelling in zijne studien. Hij heeft nu met de Ecole des Chartes voor goed een verbond van vriendschap gesloten. Mijne vrouw en ik, wij bevelen ons ten zeerste in de vriendschappelijke herinnering van U en uwen echtgenoot. Verblijd ons spoedig weder, bid ik U, met eene proeve van uw aangenaam onderhoud, en geloof mij steeds
Uw gehoorzame. |
|