Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |
gename haast, tot afdoening eener reeds te lang verzuimde schuld, U daarvan een exemplaar aan te bieden. Zij is genomen naar eene teekening van 1866 of daaromtrent. Daar ik er in dien tusschentijd niet mooijer op geworden ben, en niemand er prijs op kan stellen, mij op zijn onvoordeeligst te zien, heb ik aan deze ‘reproduction’ de voorkeur gegeven. De gelijkenis is, geloof ik, zoo goed als zij zijn kan. Tevens hierbij voor Nederland (die aankondiging der dissertatie van Van der Vlugt scheen mij bij nader inzien voor Nederland ongeschikt, en ik zond haar daarom aan den Gids, die buitendien aanspraak had op eene kontra-beleefdheid) het eerste gedeelte van mijn opstel over Milton. Het tweede gedeelte, ongeveer van gelijken omvang, voor een volgend nummer. Onder het zamenstellen heb ik mijzelven eenen andermaal verwenscht, dit onderwerp ter hand genomen te hebben. Milton is niet, als Homerus of Dante, een gesloten boek voor wie niet wat Grieksch of wat Italiaansch verstaat. Alle Nederlanders lezen tegenwoordig Engelsch, en er bestaan over Milton zoovele uitstekende engelsche, fransche, duitsche boeken of studien, dat ik eigenlijk niet regt weet, om welke reden ik mij ben gaan mengen in dat koor. Of liever, ik heb het misschien te veel om mijzelven, te weinig om mijne lezers gedaan; en daarvoor word ik nu gestraft. Ook mag ik mij misschien troosten met de gedachte, dat er Nederlanders gevonden worden, die over Milton druk medepraten, maar hem niet gelezen hebben. Voor dezulken althans kan mijn opstel van nut zijn. Ik zie verlangend uit naar het slot uwer Familie Muller Belmonte en feliciteer U met het voornemen, eene neder- | |
[pagina 167]
| |
landsche literatuur-geschiedenis na 1550 te gaan schrijven. Hetgeen Prof. Moltzer daarover in den laatsten tijd leverde getuigt van vlijt, maar tegelijk van gebrek aan algemeene inzigten. Kunt gij U vereenigen met hetgeen Dr. Doorenbos van tijd tot tijd over onze litteratuur der 17de eeuw loslaat? Ik voor mij geheel en al. Alleen zou ik willen, dat gij en hij nog een weinig hooger opklomt. Onze nieuwere litteratuur-geschiedenis, dunkt mij, begint eigenlijk bij Erasmus, den vader der nederlandsche renaissance. Dat Erasmus alleen in het latijn geschreven heeft, dit moest voor ons geen verschil maken. Onze groote filologen der 17de en 18de eeuw deden meerendeels hetzelfde. Die filologen, met Erasmus aan de spits, en dan (niet te vergeten) de populaire reisverhalen onzer oude zeevaarders, - Linschoten, Barendsz, Houtman, Le Maire junior, Bontekoe, P. van den Broeke en zoo vele anderen in Begin en Voortgang, - ziedaar twee elementen waaraan nog niemand in onze litteratuur-geschiedenis regt liet wedervaren, en zonder welke geen nieuwere nederlandsche litteratuur-geschiedenis kompleet is. Doch ik hoor U reeds antwoorden, dat gij het volkomen met mij eens zijt. Help ons, bid ik u, verlossen van de pedanterie in dit vak, en gij zult een kostelijk werk verrigten. Met vriendschappelijke groeten, Uw dienstwillige. |
|