Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan dezelfde.Haarlem, Donderdagavond [Februarij 1880.]
Alderliefste,
In het hôtel Funckler zit ik van avond mijn Europesche brief voor Batavia te voltooijen en onder de hand mij met het herlezen van uw Parijschen brief (dien ik van middag bij Margot vond) te vermaken. Dank voor uwe lieve attentie, en blijde dat de berigten omtrent uw gezondheid althans tamelijk luiden. Maar dadelijk zal ik U mijn wedervaren ten huize Kruseman verhalen. Ik dronk te zijnent koffij, maar had daarvoor op de studeerkamer een onderhoud onder vier oogen. Bemerkend, dat hij toch eigenlijk gaarne weten wilde wie Christine De Vrij van Amsterdam was (die naam en die dagteekening staan thans onder het stuk te lezen), noemde ik U; en het antwoord luidde: ‘dat | |
[pagina 155]
| |
hij daaraan geen oogenblik getwijfeld, of althans, het zeer bepaald vermoed had.’ Nu, dit maakte het voor mij zeer gemakkelijk. Hij weet het dus nu, maar hij heeft mij gezworen, dat die wetenschap met hem ten grave dalen zalGa naar voetnoot1. Even gemakkelijk had ik het gisteren, te Amsterdam, met Quack, dien ik aan zijn kantoor in de Bank bezocht. ‘In vertrouwen’ deelde hij mij mede, dat er ‘eene verrassing’ voor mij in het zout lag, bestaande in een ‘heel mooi’ artikel, dat 1 Maart in den Gids verschijnen zou; een artikel, ‘geschreven door eene Haarlemsche dame’ en ‘aangeboden’ door A.C. Kruseman. Het zal U misschien verwonderen(?), dat ik bij die mededeeling geblikt noch gebloosd heb. Maar het is zoo. Ik bloosde, noch blikte. Dit zaakje beschouw ik dus als afgedaan, en één voornaam doel van mijne reis daardoor bereikt. En nu verder! - Tot heden rolt mijn karretje op een zandweg: Zondagavond goed en wel te Arnhem aangekomen en door Birnie zeer vriendelijk ontvangen; Maandagochtend, gesprek met Birnie op de studeerkamer over Sanskriet en over geldzaken; Maandagmiddag, bezoek te Arnhem aan mijn zuster en aan de dames Gallé; all right; Maandagavond, bezoek (met Birnie) aan den ouden professor Ter Haar, den dichter, die te Velp uitrust van de vermoeijenissen hem gebaard door de Paulus-Rots, Huibert en Klaartje, Aan een apostel des ongeloofs, en vooral | |
[pagina 156]
| |
(want daarin wordt zoo vreeselijk veel paard gereden) door Abd-el-Kader. Naar de dansende Salome heb ik maar niet geïnformeerd; Dingsdagochtend, te Utrecht, bezoek (niet thuis!) aan Prof. Koster, en verder bezoek (zeer hartelijk ontvangen) aan M.D. de Bruijn; 's Avonds en 's middags, te Amersfoort, bij Charlotte. Die is weder de oude, heel vrolijk. Jufvrouw Hasebroek, hersteld, maar (of derhalve) juist aan tafel. Bezoek aan mevrouw Van der Leeuw en aan Paul Huet en echtgenoot; Gisteren, woensdag, te Amsterdam: bij uw broeder, bij Antoine Bienfait (niet thuis), bij Pierson (op weg naar het kollegie), bij Quack, bij Burdet, bij Sophie Potgieter, bij Funke, bij Thijm, nogmaals (en zeer aangenaam) bij Pierson, bij Van Gorkom. Gegeten met uw broeder en met Charles van Deventer, in mijn hôtel, en 's avonds met ons drieën naar de komedie: S. of Z. door Van Maurik. Dat blijspel getuigt mijns inziens van wezenlijk talent; meer nog dan de vertooning, die somtijds zwak was. Van ochtend kwam ik te Haarlem. Van mijn bezoek bij Kruseman weet gij. Bij Margot aan huis zijn allen wel. Ik zag den ouden heer Jan Just Enschedé! Te vergeefs beproefde ik, Piet Huet en Rudolf Huet te zien. Piet (kapitein der schutterij) van honk wegens konings verjaardag. Rudolf nog niet terug van ik weet niet welk reisje. Ik zag echter Rudolf's Gideon, een allerliefst knaapje van 13½. Ik beloofde (help mij dit onthouden s.v.p.!) overeenkomstig zijn verzoek, hem de laatste fransche postzegels te zullen zenden. En nu vertrek ik morgen ochtend naar Leiden. Het | |
[pagina 157]
| |
einde mijner reis zal zijn: 1o dat ik maandagmiddag met Ruelens naar een Brusselschen uitgever tijg, om over de vertaling van het Land van Rubens te gaan spreken, en 2o maandagavond met Emma B. en het echtpaar Potvin bij Ruelens ga dineren. Op mijne knieën smeek ik om vergeving voor het schandelijk schrift van dit briefje. Hartelijk kus ik U en Gideon, en dank U nogmaals voor uw goeden, vriendelijken, geestigen brief.
Uw getrouwe. |
|