Aan Mevrouw Cd. Busken Huet, te Parijs.
Brussel, Zondagvoormiddag [Februarij 1880].
Lieve Vrouw,
Gelijk ik U telegrafeerde, heb ik van Parijs naar Brussel eene zeer goede reis gehad. Het was in den trein volstrekt niet koud. Bij tusschenpoozen scheen het zonnetje in den wagen.
Te Brussel heb ik in eene ruime, welverwarmde kamer uitmuntend geslapen, en stel mij voor, in den namiddag van hier naar Rotterdam en van daar naar Arnhem te vertrekken.
Hierbij sluit ik het menu van het diner van gisteravond in. Het werd gegeven in eene der zalen van den restaurant der Nieuwe Beurs. Aan spijzen en dranken geen gebrek. Gij zult opmerken, dat een der engeltjes van het menu het klassicisme doorsteekt, een ander het romantisme. Derhalve: een realistisch of naturalistisch diner. Dat teekeningetje is intusschen heel aardig. Exkuseer twee botersausvlekjes! Er waren omtrent zestig gasten, waaronder tien of twaalf (litterarische) dames. Aan mijne linkerhand zat Ruelens, die U zeer laat groeten; aan mijne rechter, Madlle Louant, eene beminnelijke oude vrijster, half dichteres, half prozaschrijfster. Ik zou een toast hebben kunnen instellen; maar het was gelukkig niet noodig en derhalve zweeg ik. Trouwens Ruelens was de eenige persoon van het geheele gezelschap, die mijn boek gelezen had; zoodat de beleefdheden der anderen maar humbug waren. De kennis van