en romeinsche kunst, dat was mij eene aangename verrassing. Ik ben U zeer verpligt voor die goede woorden, en twijfel niet dat zij in eene goede aarde zouden gevallen zijn, zoo maar 's lands financien in gunstiger staat verkeerden. Mijne denkbeelden over onze politiek althans, ofschoon door eene ledige schatkist slechts te zeer geregtvaardigd, zouden niet als hinderpaal kunnen gelden; aangezien geen ander voornemen, zoo ik te Leiden als hoogleeraar voor de bedoelde vakken aangesteld werd, mij vreemder zou zijn, dan in dagbladen of tijdschriften deel te nemen aan den politieken strijd ten onzent. Eerlang komt te Brussel bij de Universiteit aldaar, de leerstoel voor esthetiek en kunstgeschiedenis open. Mogelijk dat mijn boek over Belgie mij daarvoor in aanmerking doet komen. Ik zal er tenminste werk van maken. Doch al is men in Belgie met de uitgaven voor het hooger onderwijs minder schriel dan in Nederland, ik geloof, dat mijne Brusselsche kansen niet veel beter staan dan de Leidsche.
In het November-nummer van het tijdschrift Nederland zal het tweede en laatste gedeelte eener studie van mij over de Homerische gezangen verschijnen. In een volgend nummer een opstel over Dante. Voor filologen van beroep hebben die artikelen geen waarde; doch zij bewijzen voor het minst, dat ik den kring mijner esthetische studien bij voortduring zoek uit te breiden, en wettigen de onderstelling, dat mijn onderwijs op dat gebied casu quo aanbeveling zou verdienen.
Ik verneem dat Van Hamel Jr. van Rotterdam eerlang te Parijs komt wonen. Zijne schoonouders Van Goens bevinden zich hier sedert Mei jl., met hunne