Aan denzelfden.
Parijs, 20 Oktober 1879.
Waarde Heer Ten Brink,
Den brief van den Prins van Oranje aan het Dagblad las ik met zekere verbazing. Het Dagblad had eene teregtwijzing ten volle verdiend. Doch wie stoort zich, helaas, aan de nederlandsche journalistiek? Bovendien bewijst de stijl van den Prins, dat hij een slechts te getrouw lezer van het Dagblad geweest is. Hij zoeke eene vrouw, worde vader van een kind, bij voorkeur van een zoon, en late de dagbladschrijverij aan de dagbladschrijvers.
Mijn eenmaal gegeven woord omtrent Jozefine (wist gij, dat mevrouw Garibaldi óók Jozefine heet? de zijne en de mijne font la paire) neem ik vooralsnog niet terug. Doch vindt gij het aanmoedigend, over de tong te gaan, zooals nu weder die heer van het Rotterdamsch Nieuwsblad mij laat doen? Men verzekert mij, dat de Koning der Eeuw de eenige fraaije roman is, dien Montépin ooit geschreven heeft. Dit zij zoo. Mij is van hem geen andere roman bekend; en ik houd vol, dat Sa Majesté l'Argent in zijne soort een meesterstuk is. Aan de vertaling heb ik de meeste zorg besteed, vijf deelen zamenvattend in twee, mijne landgenooten alleen aanbiedend wat hun belangstelling kon inboezemen, zonder hen te ergeren. En met welk resultaat? Het groote publiek in Nederland en ik, wij denken blijkbaar geheel verschillend over letteren, kunst, en zedelijkheid. Zij lezen den Bijbel; lezen Homerus,