Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 134]
| |
thans onder handen, zal ik voor Nederland de kopy mijner laatste indische novelle (Jozefine) herzien: een vervolg, of eigenlijk een voorspel, van Robert Bruce's Leerjaren. Ten einde niemand noodeloos te ergeren, zal ik veranderen wat voor veranderen of weglaten vatbaar is. Den hoofdpersoon van het verhaal (Jozefine's vader) houd ik voor goed geteekend. Aan het overige hecht ik niet. Zeer moedig ik U aan, te volharden in den goeden strijd voor de Nederlandsche Société des Gens de lettres. Kunt U niet eene loterij van kunstvoortbrengselen organiseren, waarvan de opbrengst eene eerste mise de fonds vormen zou? Prins Alexander, zag ik in de courant, kocht onlangs onderscheiden teekeningen, wie weet, of hij daarvan niet een half dozijn zou willen afstaan voor een doel als het uwe? Ging de prins voor, dan zouden vele anderen ongetwijfeld volgen: o.a. de heer Martin Coster alhier, Konsul-Generaal van Nederland en archimillionair. Desgevraagd, wil ik gaarne met hem over de zaak gaan spreken. Namelijk, niet in het blaauwe ‘hinein’, maar met een bepaald doel en een bepaald verzoek. Mijn boek over Belgie is afgedrukt. Mogelijk vindt U daarin aanleiding, om de zuidelijke broeders nog eens te porren. Ik zeg van hen zoo veel goeds, dat zij zich gevoelig moeten toonen, dunkt mij.
Uw dienstvaardige. |
|