Brieven. Deel 2. 1876-1886

Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Parijs, 24 Augustus 1879.

Hooggeachte Mevrouw,

Hoe spijt het mij, uit uw gisteren ontvangen briefkaart te moeten zien, dat uw herstel zoo langzaam vordert! Mijne vrouw en ik, wij stelden ons voor, dat U met den heer Bosboom naar buiten waart, en verheugden ons in de gedachte, dat de late zomer bezig was, U weder op krachten te brengen. Behoef ik te zeggen, dat wij met hartelijke belangstelling de tijding van uw algeheele beterschap te gemoet zien?

Wat het terugzenden van Jozefine betreft, - laat dit U geen zorg baren! Ik bezit èn het handschrift, èn een tweede gedrukt exemplaar. Mijn voornemen was werkelijk, het verhaal aan Nederland af te staan; doch nu ik van U verneem, dat dit niet geraden zou zijn, schort ik de uitvoering in elk geval op. Kan het zijn, deel mij dan uwe bezwaren mede. Bij het omwerken van Robert Bruce's Leerjaren, in 1878, heb ik met uwe aanmerkingen ijverig mijn voordeel gedaan. Ik verlang niet liever, dan hetzelfde ten aanzien van Jozefine te doen.

Mijn Belgische Reisherinneringen zijn bijna in proef gebragt. Loman, die ze uitgeeft, peinst over eene publi-

[p. 131]

katie in afleveringen. Moge een goed gesternte mij daarvoor bewaren! Het boek is alleen geschikt, dunkt mij, om achter elkander te worden uitgelezen. Met afleveringen zou ik desnoods vrede hebben, indien het een plaatwerk gold; doch er zullen of geen platen bij komen, of maar enkele en die niet regtstreeks bij den tekst behooren.

Eerstdaags hoop ik eene vrij uitvoerige aankondiging van Vosmaer's vertaling der Ilias te voltooijen, bestemd voor het Oktober- of November-nummer van Nederland. Dit werkje heeft mij aangenaam bezig gehouden. Ik heb het gewaagd mij eene opinie over Homerus te vormen. Zoo maar de mannen van het vak mij niet te zeer op de vingers tikken!

En hoe staat het met uw werk? En met dat van den heer Bosboom? Somtijds, onder het lezen van sommige plaatsen uwer brieven, maak ik mij over U bekommerd. Doch telkens herstelt zich mijn vertrouwen dat een zoo treffend voorbeeld van liefde, kunst en arbeid als door U beiden gegeven wordt, zal blijven beantwoorden aan het doel. U heeft gelijk, goeden moed te houden, en door uwe energie jongeren te beschamen.

Uit de couranten zie ik, dat de heer Tienhoven gedoodverfd wordt als burgemeester van Amsterdam. Is dat dezelfde heer Tienhoven, met wien door U vriendschap onderhouden wordt, den schoonzoon van Dr. Hacke? Hij heeft gelijk, liever burgemeester van Amsterdam, dan minister te willen zijn. Uwe verbazing is vast niet geringer geweest dan de mijne, dat Vissering, onder Van Lijnden, minister van Justitie geworden is. Wat zou Potgieter daarvan gezegd hebben?

[p. 132]

Mr. Levyssohn, zie ik, heeft op een juridisch kongres te Londen, Nederlands koloniale politiek verdedigd. Tot zijn geluk hebben de Engelschen hem niet gevraagd, waar de Indische overschotten vandaan gekomen zijn, van welke wij nu sedert 1873 bezig zijn oorlog te voeren tegen Atsjin.

Vrouw en zoon dragen mij hunne eerbiedige groeten voor U en voor den heer Bosboom op. Vergun mij, daar de mijne bij te voegen, en geloof mij steeds

Uw gehoorzame.