hoop, dat de maand Augustus, wanneer Gideon's vakantie aanbreekt, ons wat genadiger zal zijn. Niet dat wij plan hebben, op reis te gaan; integendeel, wij wenschen ons dit jaar tot de omstreken van Parijs te bepalen. Maar ach, die omstreken zelven, hoe bekoorlijk ook, missen zoo veel, wanneer het waait en de zon niet schijnt.
Laat mij echter noch het groen, noch de vruchten, noch de bloemen lasteren. Hoe het komt weet ik niet, maar zij zijn dit jaar overvloediger en frisscher dan ooit.
Ik ontvang uit Indie het slot van Jozefine, en zend U met deze zelfde post de laatste uitgeknipte feuilletons. Wat dunkt U, zoo ik dit verhaal Loman aanbood, voor Nederland? Ik vraag dit alleen, omdat ik prijs stel op uw gevoelen; niet omdat ik de uitknipsels vooreerst terugverlang. Men heeft twee exemplaren gezonden.
Campbell, zie ik, heeft in de Staats-Courant een verslagje geplaatst van de bibliotheek van Mr. Groen. Ik vind het een aardig denkbeeld, ook op die wijze in de herinnering voort te leven. Welke piëteit in het bewaren van al die boeken over geneeskunde!
Is de heer Bosboom naar Rotterdam geweest, om het feest van ‘Rotte's Mannenkoor’ bij te wonen? Ik voor mij zou gaarne die Cantate van Peter Benoît gehoord hebben. Toen ik verleden jaar in Belgie was, hoorde ik met veel onderscheiding over Benoît spreken, vooral te Antwerpen. Die Antwerpenaren maken tegenwoordig alles lokaal. Max Rooses schreef een boek tot verheerlijking, niet van de Vlaamsche, maar van de Antwerpsche schilderschool. Zoo schijnt ook Benoît aan het hoofd te staan der Antwerpsche, meer nog dan van de Vlaamsche muziek. Ik vind die splitsingen kleingeestig; maar zoo lang