Gij hebt zeker opgemerkt, dat uw Dochter van den Balling bezig is in het Algemeen Dagblad te verschijnen. Daarna komt Het Huis Maurèze, onderstel ik; en dan weder een feuilleton van mijzelven, indien ik er mede gereed komen kan. Dit laatste zal de inleiding vormen op Robert Bruce's leerjaren die ik onlangs aan Nederland afstond. Mijn lust zou zijn daarvan een groot boek te maken; doch de zwarigheid is, dat ik voorloopig alleen fragmenten geven kan, en die fragmenten het publiek maar matig interesseren kunnen.
Schreef ik U reeds, dat ik aan mijn lezen in Den Haag, Leiden, Haarlem enz. veel genoegen beleefd heb? Koddig vond ik de beoordeeling in de couranten. Niet één dier beoordeelaars besteedde aan het zamenstellen van zijn verslagje of verslag, het tiende deel der moeite, die ik mij voor het opstellen mijner lezing gaf. Het vak van dagbladreporter schijnt in Nederland alleen door medearbeiders van den tweeden of derden rang beoefend te worden.
Het meest heeft mij geamuzeerd, dat ik uit Parijs ben moeten komen, om het publiek in Nederland opmerkzaam te maken op de verzen van Beets en het proza van Jufvrouw Opzoomer. Letterlijk niemand, bleek mij, had die verzen gelezen, reeds in 1875 verschenen. Niemand kende het opstel van Jufvrouw Opzoomer in Nederland. Bijna niemand (tenzij van hooren zeggen) de drie deelen van In dagen van Strijd. Het Hollandsch publiek maakte op mij den indruk, litterarisch dood te zijn. Te Leiden had ik vrij wat studenten onder mijn gehoor; maar men zeide mij, dat er, ‘nog veel méér zouden gekomen zijn, indien er niet dienzelfden avond voorstelling geweest