Aan Mevrouw Cd. Busken Huet, te Parijs.
Den Haag, Dingsdag 19, 's middags 2 ure.
Lieve Vrouw,
Eén woordje maar om U te melden, dat ik gisteren avond een buitengewoon succès behaald heb. De zaal was eivol; zóó vol, heeft men mij gezegd, als alleen het geval is, wanneer Cremer leest - excusez du peu! De menschen hebben ademloos geluisterd. Van avond zal er wel een woordje over staan in de Haagsche couranten. Morgen knip ik dat uit, en zend het U.
Duizend groeten, voor U en voor Gideon, van het echtpaar Bosboom. Zij heeft de lezing niet kunnen bijwonen, daar zij in de laatste dagen weder een stootje heeft gehad. Aan haar fysiek had ik verloren. Niet aan haar onderhoud. Hij woonde de lezing bij, en scheen er hartelijk mede ingenomen.
Van ochtend bezocht ik, met Simon van den Berg, het Mauritshuis. Veel genoten. Hij troonde mij mede naar zijn huis, waar ik zijn vrouw en zuster heb moeten vertellen van den zoon, te Batavia.
Jan ten Brink is zeer beleefd geweest. Ik dineerde met hem, op de Witte Societeit.
Van Zeggelen presideerde het ‘Servetje’ en bejegende mij zeer hartelijk.
Nu ga ik eenige visites doen en schrijf U morgen nader. De post vertrekt.
Kus Gideon van mij, onzen éénigen (in meer dan één zin), en wees gekust van
Uw man.