kunnen zeggen, op welke wijze indertijd Arti et Amicitiae ontstaan is. Arti et Amicitiae moet het model zijn, dunkt mij; ik meen: de opvatting der letteren als kunst en van ons schrijvers als artisten. Om de zaak tot stand te brengen is een hoofdvereischte: een oprigtings-kapitaal, te verstrekken door één of meer vermogende mannen, die verstand hebben van geldzaken. Het behoeft geen aalmoes te wezen. Even goed als een schrander bankier met winst eene Levensverzekering-maatschappij, kan een deskundige zonder risico een Société des Gens de Lettres oprigten. De oude Taylor hier te Parijs, heeft geheel alleen drie of vier zulke fondsen opgerigt: Société des Gens de lettres, Société des auteurs dramatiques, Société des compositeurs de musique, etc. Ware het niet, dat wij in Nederland altijd met alles eene halve eeuw achteraankomen, dan zou iets dergelijks bij ons al sedert lang bestaan.
Van uwe opgaven omtrent de spreekbeurten in ‘Oefening kweekt kennis’ neem ik in dank nota en hoor wel nader van U, welke week in November het best gelegen komt.
Zou professor X. U niet aan eenige aankondigingen voor uw Kunst- en Letterbode kunnen helpen? Mijn hemel, wat heeft zulk een hoogleeraar anders te doen, dan boeken te lezen, en daarover zijne meening op te schrijven?
Kent U den Groningschen heer Dr. Penon? Enkele malen vond ik van hem in den Spectator korte opstellen die ik met genoegen las. En wie is J. de Koo, die dezer dagen Aart Admiraal, in den Gids, zoo breedvoerig beoordeelde? Inderdaad, aan recensenten is in Nederland