Brieven. Deel 2. 1876-1886

[p. 79]

Aan Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Parijs, 11 Julij 1878.

Hooggeachte Mevrouw,

Welkom weder in den Haag, en dat eerlang U de lust moge bekruipen, nogmaals zoo aangenaam en belangstellend over uw Zeeuwsch uitstapje te schrijven, als U het dezer dagen deed; - alleen niet uitvoerig genoeg, naar onzen zelfzuchtigen zin. Ik zou U zoo spoedig niet lastig vallen met een antwoord, ware het niet dat ik U wenschte te ontheffen van iedere zorg omtrent Ds. Berman. In diens kopijnood is door mij reeds voorzien, en (dit in vertrouwen) het ‘Landjuweel’ viel niet zoo juweelig uit, dat U daarin te elfder ure moogt medegesleept worden. ‘Rommelzoo’ zou een beter titel geweest zijn. Verschillende medewerkers hebben de zaak veel te veel als een aalmoesgeven opgevat; veel te weinig als eene gelegenheid tot aanduiden van den stand onzer litteratuur.

L

Voorts heb ik U verslag te doen van het wedervaren van Uw huldeblijk aan het Congrès Littéraire. Ook dáár was de litteratuur grootendeels toe; heb ik op den inval kwam, uw Hollandschen en aan Franschen ‘Majoor Frans’ regtstreeks toe te zenden aan den eerevoorzitter Victor Hugo, met een toelichtend schrijven. Hugo is na afloop van het Congrès vrij ernstig ongesteld geworden; maar ik twijfel niet, of zoodra hij weder op krachten komt, zal hij U regtstreeks dank betuigen voor uwe beleefdheid. Hij heeft den naam, in zulke dingen delikaat en naauwkeurig te zijn.

[p. 80]

Het is hier ja, met de tentoonstelling, vreeselijk druk; maar wie te Parijs woont heeft daar minder last van, dan de vluchtige bezoeker, die een dak, voedsel en een rijtuig moet vinden. Ons bevalt de drukte, wanneer zij ons gelegen komt; en doet zij dit niet, dan mijden wij haar.

Zeer gevoelig voor de sympathie en de groeten van den heer De Jonge van Ellemeet! Kom ik ooit in Zeeland, dan zal ik niet nalaten, hem het compliment te gaan terugbrengen. Die voormalige buitenplaats der Van de Perre's, waar Van der Palm vertoefde, zou ik gaarne eens opnemen. In 1860 verzamelde ik in de bibliotheek van het Zeeuwsch Genootschap eenige aanteekeningen omtrent Te Water en Bellamy. Vergis ik mij niet, dan is dat Genootschap gevestigd in de fraaije voormalige stadswoning der Van de Perre's, en leidde Van der Palm in de kleine, daarbij behoorende kapel, de huiselijke godsdienstoefening. Bestaan er in Nederland nog Mecenassen, als die Van de Perre was? Uit de courant zie ik, dat nu ook de heer De Vos overleden is, die althans voor muziek en kunst gevoelde, al deed hij, voor zoover ik weet, niet aan geleerdheid.

Wil den heer Bosboom (dien het vooral niet berouwen moet, te Parijs niet geëxposeerd te hebben: een duf boêltje!) hartelijk van ons groeten; en gelooven, mevrouw, dat ik met de meeste onderscheiding en vriendschap mij teeken

Uw gehoorzame.