tusschen zal ik, wanneer het werk van M. Rooses voltooid is, het gaarne nogmaals aankondigen, en mij dan (doch begrijpt U dat een auteur zichzelven zulke geringe eischen stelt?) plaatsen op het standpunt der prijsvraag: ‘Een lees- en leerboek voor het volk.’
Met de meeste belangstelling zie ik uw oordeel over mijn Parijs en Omstreken te gemoet, en dank U alvast voor de toezending uwer Haagsche Bespiegelingen, waarvan mij h. XLVI, over de dames Loveling, zeer gesticht en h. XLVIII, broodschrijvers-mijmering, zeer vermaakt heeft. Hetgeen gij h. XXX over de poolsche republiek der nederlandsche letteren zegt, is in sommige opzigten volkomen juist. Doch bewijst het wel iets anders, dan dat onze litterarische wereld te klein is, om objektieve kritiek te kunnen verdragen? In Frankrijk, in Engeland, in Duitschland, leven de litteratoren onderling niet eendragtiger dan wij. Doch in die groote landen wordt men niet onmiddelijk met den vinger nagewezen, wanneer men ronduit zijne meening zegt. Ik zelf heb sedert 1863, toen ik geregeld voor den Gids ben gaan schrijven, - ten einde zoo min mogelijk personeel te worden, - mij stelselmatig van het persoonlijk kennis maken met medelitteratoren onthouden, en vroegere persoonlijke kennismakingen stelselmatig laten doodbloeden. Wat heeft het mij gebaat? Zoovele boeken ik beoordeeld heb, zoo vele vijanden heb ik mij gemaakt. Onze eeuw wil onafhankelijke kritiek; en daarin heeft zij gelijk. Maar kleine volken kunnen aan dat ook niet mede doen, of het wordt, zooals gij teregt zegt, eene poolsche landdag......................................................
Zoo Robert Bruce, na de vier vel die Loman thans nog