Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
ge reeds dadelijk aan Raïssa gegaan zijt. Ik ben met U eens, dat ‘de beproevingen’ maar achterwege moeten blijven, en de naam ‘Valérien’ veranderd moet worden. Ik geef in overweging er ‘Wladimir’ van te maken. Gij zult hebben opgemerkt, dat te beginnen met XXII, bl. 132, de handeling voor een poos minder snel wordt. En snel! snel! snel! is een der eischen van een feuilleton. Komt ge dus, te beginnen bij XXII, détails tegen, die gemist kunnen worden, sla ze dan gerust over. Veel genoegen op uw uitstapje naar Deurne, en vele groeten aan de uwen daar! Klaag niet te zeer, dat uw zwitsersche reis nog wachten moet tot Augustus. Kan men Zwitserland niet in Mei zien, dan is Augustus de mooiste maand. Parijs en Omstreken zal U nu wel geworden zijn. Ten minste, tegelijk met uw schrijven van eergisteren, ontving ik berigt van Funke, dat het boek in de wereld was. Hoewel een boek niet geëxposeerd kan worden, vind ik het aardig, op die wijze het mijne te hebben bijgedragen voor de Nederlandsche tentoonstelling hier. Gij zult zien, dat de Franschjes er bij mij goed afkomen. De tentoonstelling is buitengewoon. Reeds dadelijk de gebouwen. Jammer dat het zoo veel tijd en zoo veel geld kost er heen te gaan. Blijft men er niet eenige uren aan één stuk dan ziet men niets. Zoo groot is alles. Maar blijft men, dan moet men een rijtuig hebben en een maaltijd nemen. De rijtuigen zijn schaarsch; de maaltijden uitmuntend, maar peperduur. Een portie vleesch 4 fr., een portie visch 4 fr., een portie groenten 4 fr. Er komen echter zoo veel vreemdelingen, met gouden spaarpenningen, dat die prijzen veilig gehandhaafd kunnen worden. | |
[pagina 73]
| |
Naar het auteurschap van dat artikeltje over de recensie van Mevr. K. moet ik U laten raden. Wanneer ik iets schrijf zonder mijn naam, heb ik daar altijd een reden voor. En wanneer het publiek iets, dat niet van mij is, op mijne rekening stelt, dan laat ik, tenzij mijne eer er mede gemoeid is, mij dit altijd aanleunen. Potgieter hield óók van die mystifikatietjes. Hebt gij mijn stijl niet herkend? Tant mieux! Herkenden anderen dien wel? Tant pis! Nog drie dames, behalve gij, hebben mij gevraagd, of dat artikeltje van mij was. Ik heb geantwoord: Wie weet? Dat men mijn stijl precies namaken kan voor een keer, dat heeft J.P. de Keijzer indertijd getoond, toen hij voor Lindo's Spectator een stuk schreef, dat ikzelf, zoo ik niet beter geweten had, zou hebben aangezien voor mijn eigen werk. Gij vraagt of ik redacteur van Nederland geworden ben, of worden ga? O neen. Daar mijne vroegere betrekking tot den Gids mij verbiedt voor Van Kampen te werken, werk ik thans voor Loman, die, evenals Ten Brink, gaarne zou zien, dat Nederland er wat bovenop kwam. Wees, met Caroline, hartelijk van ons gegroet, en geloof mij steeds Den Uwen. |
|