Brieven. Deel 2. 1876-1886
(1890)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekendAan Mevrouw Bosboom-Toussaint.Parijs, 6 Mei 1871.
Hooggeachte Mevrouw,
Bijzonder gaarne zal ik als de hand fungeren, die uw boekgeschenk moet overreiken aan het kongres van begin Junij, dat ik stellig voornemens ben bij te wonen. Hoe jammer, dat U niet zelve komen kunt! De ontdekking, dat de in uw vriendelijk schrijven van eergister de aangekondigde goede voornemens daaromtrent, slechts schertsend bedoeld waren, was ons eene ware teleurstelling. Nu het schijnt vast te staan, dat U alleen door uwe werken vertegenwoordigd zult zijn, geef ik in overweging, mij een exemplaar van uw Franschen | |
[pagina 70]
| |
Majoor Frans, en een van den 4den druk van het oorspronkelijk te zenden. In twee afzonderlijke pakjes s.v.p.; dan worden ze door de post sneller bezorgd. Zóóveel Hollandsch verstaat men hier wel, dat de beteekenis van ‘vierde druk’ er gevat zal worden; en zijn er dan dames of heeren, die het boek nog niet kennen, dan kunnen zij uit Réville's vertaling de leemten hunner wetenschap aanvullen. Het fabeltje, dat ik te Amsterdam geweest ben, dankt waarschijnlijk alleen hieraan zijn ontstaan, dat men dat artikeltje over mevrouw K.B. (en teregt; al verbieden mijne vroegere betrekkingen met den Gids, mijzelven als den schrijver te noemen) op mijne rekening gesteld heeft. U zult wel willen gelooven, dat, moest ik te Amsterdam zijn, ik niet naar Parijs terug zou keeren, zonder even in Den Haag en op de Veenlaan aangewipt te zijn. Het idee, dat jufvrouw Opzoomer U aan Prins Willem III doet denken, vind ik zeer vruchtbaar. Het wordt gemist in Pierson's aankondiging van den roman in Nederland; ofschoon die recensie blijkbaar met zorg en waardeering geschreven is. Zou dat meisje geen scherts verstaan? Zoo iemand, in het vriendelijke, met haar Helene en haar Meerwoude een loopje nam, zou zij dan niet glimlagchen? Zoo neen, dan stel ik jufr. Hasebroek hooger, die mij schreef gelagchen te hebben om mijne parodie van haar romans. Zeer, zeer langzaam werk ik voort aan mijn Bruce's. In dat gedeelte hetwelk U bekend is, heb ik het snoeimes gezet, de weggenomen hoofdstukken voor een volgend gedeelte bewarend. Dat wat ik nu onder handen heb, is bestemd de inleiding te vormen van het geheel. | |
[pagina 71]
| |
Wanneer U de moeite nemen wilt, de hoofdstukken die thans in Nederland verschijnen en met nog twee of hoogstens drie nummers kompleet zullen zijn, à vol d'oiseau te overzien, dan zult U erkennen, hoop ik, dat uwe kritiek ter harte genomen, en er meer licht en meer lucht in het verhaal gekomen is. Het verwondert mij niet dat Mr. Levyssohn Norman Jr. een aangenamen indruk op U gemaakt heeft. Innemend, buitengewoon begaafd, man van takt, en uitstekend Indisch ambtenaar is hij zeker. Zijne vrouw is de beminnelijkheid zelve, en een gelukkig specimen der Nederlandsch Indische Créole............................. Laast U die redevoering van Nicolaas Beets, over ‘groote mannen’?Ga naar voetnoot1 Mij kwam slechts een bladzijde onder de oogen, aangehaald in den Gids. Het trof mij, daarin eene herinnering aan Pascal's ‘trois ordres de grandeur’ aan te treffen; evenals ik in Beets' professorale intreêrede indertijd, over ‘Karakters’, eene herinnering aan La Bruyère vond. Nu, beiden zijn voortreffelijke modellen. Met de zeer vriendelijke groeten van ons drieën voor uzelve en uwen Echtgenoot, Uw gehoorzame. |
|