opgegeven personen. U kunt dus daaromtrent zonder zorg zijn.
Zoo ik mij verstouten mag een raad te geven, zou het zijn: eerst eene beslissing van den kant van Réville af te wachten, of te provoceeren, en eerst daarna U tot Thieme te wenden. Verschijnt uw novelle in de Deux-Mondes, dan zullen de Hollandsche uitgevers aan het kortste eind trekken................................
Na eenige maanden zwijgens, ontving mijne vrouw van ochtend weder eens een briefje van Sophie Potgieter. De arme heeft half December een val gedaan, die haar een paar maanden aan huis gebonden heeft. Zij gevoelt zich voortdurend ongelukkig en verlaten. Het heeft haar zeer gespeten, bij uw laatste bezoek te Amsterdam U niet te hebben ontmoet. Mijne vrouw antwoordt haar per omgaande, dat uzelve maar half wèl waart; en deelt haar meteen uw gelukkig denkbeeld mede, den buste van haar broeder niet op het kerkhof, maar in de bibliotheek te plaatsen. Mogelijk valt die wenk nog bijtijds in goede aarde. Arme Potgieter, dien men met zijn groot en edel kaal hoofd op dat gure kerkhof wil nederzetten. De onderteekenaars der circulaire meenen het gewis goed; maar Potgieter begrijpen, Potgieter eeren, zooals hij in zijne eigenaardigheid gewenscht zou hebben geëerd te worden, - daar doen zij niet aan. Hiernevens het ‘roomsche’ geleibriefje, dat ik van Thijm ontving, vast omdat de ‘gereformeerde’ onderteekenaars boos op mij zijn.
Met onze hartelijke groeten, ook aan den heer Bosboom,
Uw gehoorzame.